donderdag 29 december 2022
Originele publicatie downloaden:
Type bekendmaking:
beleidsregel



Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2023

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Algemene inleiding

De beleidsregels betreffen de uitvoeringspraktijk van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2020. Het vaststellen van de beleidsregels is daarmee een bevoegdheid van het college. De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:18 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2. Definities en begrippen

Alle begrippen en definities die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Wet), het Uitvoeringsbesluit, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 (kortweg Verordening) en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en zijn daarmee bindend voor deze beleidsregels.

 

Ter aanvulling wordt verder verstaan onder:

  • Arrangement: Een op een cliënt gericht aanbod van maatschappelijke ondersteuning binnen één of meer resultaatsgebieden;

  • Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de belanghebbende een sociale relatie onderhoudt.

Hoofdstuk 2. Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk is de toegangsprocedure voor een inwoner met behoefte aan ondersteuning beschreven. Er worden verschillende aspecten beschreven zoals het persoonlijk plan en onafhankelijke cliëntondersteuning. Hoewel deze onderdelen niet altijd deel hoeven uit te maken van de toegangsprocedure heeft het college wel de algemene verplichting een inwoner te informeren over deze onderdelen van de toegangsprocedure. De in dit hoofdstuk benoemde termijnen zijn maximale termijnen.

Artikel 2.2. Melding

Een melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Via een melding doet een inwoner van Zoeterwoude, dan wel een vertegenwoordiger daarvan, het verzoek om een onderzoek naar de behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, participatie en zelfredzaamheid. Een melding kan worden gedaan bij het loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude van de gemeente. Dit kan telefonisch, per e-mail of schriftelijk. Een informatie- of adviesvraag wordt niet als een melding aangemerkt.

 

Naar aanleiding van de melding wordt contact opgenomen met de inwoner. In dit eerste contact komen de procedureregels en de mogelijkheden van cliëntondersteuning aan de orde. Dit eerste contact kan leiden tot een gesprek, bij voorkeur bij de inwoner thuis.

 

In afwijking het hierboven vermelde, geldt voor feitelijk en residentieel daklozen en voor slachtoffers van huiselijk geweld dat de door de gemeente aangewezen organisaties voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang zelf, volgens landelijke criteria, toetsen op toegang en opvang. De vrouwenopvang toetst aan de hand van toelatingscriteria zoals beschreven in het beleidskader ‘landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang’ (verder: Beleidskader crisisopvang).

Artikel 2.3. Cliëntondersteuning

Informatieplicht over cliëntondersteuning

Het college wijst voor de start van het onderzoek de inwoner en zijn mantelzorger(s) op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Het gaat om ondersteuning via informatie en advies over maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan.

 

Inwoners uit Zoeterwoude kunnen kosteloos een beroep doen op cliëntondersteuning geleverd door onder andere Stichting MEE. Het staat inwoners echter vrij om gebruik te maken van andere vormen van cliëntondersteuning. Indien dit gepaard gaat met kosten komen deze niet in aanmerking voor vergoeding door de gemeente.

 

Onafhankelijkheid

Onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning betekent dat de inwoner erop moet kunnen vertrouwen dat de ondersteuning die geboden wordt tijdens het onderzoek volledig onafhankelijk is van het besluit dat het college uiteindelijk neemt ten aanzien van het ondersteuningsplan. De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner wordt gewaarborgd via de wettelijke plicht er voor te zorgen dat het uitgangspunt het belang van de inwoner is.

Artikel 2.4. Onderzoek en gesprek

De onderzoeksfase is een waarborg voor de melder om gehoord te worden en gezamenlijk tot een kwalitatief plan van aanpak te komen.

 

De zorgconsulent welke de melding in behandeling neemt, bespreekt samen met de inwoner en eventueel diens cliëntondersteuner en/of mantelzorger(s) wat de hulpvraag inhoudt en waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) verstaan.

 

Ook de mate van zelfredzaamheid van de inwoner en de oplossingen vanuit de eigen kracht worden besproken. Dit gesprek is het gesprek zoals bedoeld in artikel 5 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2020.

 

De inwoner of zijn vertegenwoordiger moet alle informatie aan het college verschaffen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

 

Voor aanvang van het onderzoek beoordeelt het college of alle informatie die nodig is voor een onderzoek beschikbaar is. De inwoner heeft hierin een actieve rol en kan eventueel aanvullende informatie aandragen die ook van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen en eventueel noodzakelijke ondersteuning. De inwoner heeft de mogelijkheid om tot 7 dagen na de melding een persoonlijk plan in te dienen. Het persoonlijk plan is een plan waarin een inwoner de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar diens mening het meest is aangewezen c.q. het beste past bij diens persoonlijke situatie.

 

Het zal regelmatig voorkomen dat niet alle aspecten zoals opgenomen in artikel 5 van de Verordening onderdeel van een onderzoek zijn. Bijvoorbeeld als blijkt dat aan de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan worden voldaan door het geven van informatie, een eenvoudige verwijzing of omdat bijvoorbeeld blijkt dat een combinatie van eigen kracht en gebruikelijke hulp van een huisgenoot volstaat. Als de inwoner tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.

Artikel 2.5. Verslag en ondersteuningsplan

Verslag

Het college verstrekt de inwoner of diens vertegenwoordiger op verzoek een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Indien de inwoner het niet eens is met de weergave van het onderzoek kunnen opmerkingen worden toegevoegd. Deze opmerkingen zullen binnen enkele dagen met de melder worden besproken. De resultaten van dit (vervolg)gesprek kunnen worden verwerkt in het verslag. Indien de inwoner het uiteindelijk niet eens is met de uitkomst van het onderzoek, staat er geen wettelijke bezwaarmogelijkheid open.

De inwoner kan wel alsnog een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Indien op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening negatief beschikt wordt, kan daartegen bezwaar worden gemaakt.

Het verslag dient binnen maximaal zes weken gereed te zijn na ontvangst van de melding. Lukt dit niet dan kan de beslistermijn worden opgeschort.

 

Ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan is de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de inwoner zijn gemaakt naar aanleiding van diens melding, de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.

Artikel 2.6. Aanvraag maatwerkvoorziening

Alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt eerst gekeken naar andere mogelijkheden om de inwoner te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning of een verwijzing naar een algemene voorziening. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.

 

Voorliggende voorziening

Wanneer tijdens het intakegesprek of het onderzoek blijkt dat de inwoner mogelijk recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of andere voorliggende voorzieningen, worden deze aanspraken opgenomen in het plan. De mate van zelfredzaamheid van de inwoner bepaalt of hij de aanvraag voor deze voorzieningen zelf doet of dat iemand uit zijn omgeving dan wel de onafhankelijk cliëntondersteuner of zorgconsulent dit doet.

 

Maatwerkvoorziening

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan, na afhandeling van het onderzoek, worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). Indien een inwoner direct een aanvraag wenst te doen voor een maatwerkvoorziening wordt de behandelingstermijn gehanteerd zoals deze is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Deze termijn bedraagt acht weken.

Een aanvraag kan in principe pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Na de ontvangst van de aanvraag heeft het college twee weken om de beschikking te geven.

 

Het kan voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het afronden van het onderzoek en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan tot gevolg hebben dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de inwoner opnieuw uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. De aanvraag zal in die gevallen worden behandeld als een (nieuwe) melding.

 

Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel aangevraagd op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen, kan het ondertekende verslag/ondersteuningsplan ook als aanvraag worden aangemerkt.

 

Opschorten beslistermijn

Uit de Wet vloeit de mogelijkheid voort om de beslistermijn op te schorten indien de inwoner niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de Wet).

Artikel 2.7. Advisering

In het kader van de uitvoering kan het nodig zijn om een (medisch) advies in te winnen van een (medisch) deskundige en/of een deskundige die bekend is met de problematiek van de inwoner met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Indien dat aan de orde is, zal het college een dergelijk advies moeten afwachten.

Dat is immers noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat het college zich moet vormen van de inwoner en diens ondersteuningsvraag.

Artikel 2.8. Keuze persoonsgebonden budget of zorg in natura

Bij de behandeling van de aanvraag moet de inwoner in de gelegenheid worden gesteld om te kiezen voor zorg in natura of een persoonsgebonden budget.

 

Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. In het Besluit Wmo is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.

Artikel 2.9. Spoedeisende situaties

Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie zal het college, na de melding, zo snel mogelijk een vorm van noodzakelijk ondersteuning (onder andere een maatwerkvoorziening) aanbieden. De uitkomst van het onderzoek hoeft dan niet afgewacht te worden. De inzet van deze ondersteuning is tijdelijk.

 

Van een spoedeisende situatie kan sprake zijn bij een terminaal en/of progressief ziektebeeld of een situatie waarbij er sprake is van kinderen in de thuissituatie van de inwoner.

Hoofdstuk 3. Resultaten, afwegingskader, algemene voorzieningen en criteria

Artikel 3.1. Inleiding

Wanneer een inwoner beperkingen heeft op een of meerdere leefgebied(en) wordt tijdens het onderzoek en het gesprek de ondersteuningsbehoefte bepaald. Dit resulteert in een plan waarin de ondersteuningsbehoefte wordt weergegeven in resultaten.

Artikel 3.2. Resultaten

De resultaten die bereikt moeten worden bij het toekennen van maatwerkvoorzieningen zijn:

  • 1.

    de draagkracht en draaglast van de mantelzorger is in balans;

  • 2.

    een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden voeren;

  • 3.

    wonen in een geschikte woning;

  • 4.

    het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag;

  • 5.

    mogelijkheid om te verplaatsen, vervoeren en sociale contacten aan te gaan;

  • 6.

    mogelijkheid om begeleid, beschut of beschermd te kunnen wonen en opvang te krijgen.

Artikel 3.3. Mate van de beperkingen

In bijlage 6 worden de beperkingen op de resultaatgebieden in het kader van de maatwerkarrangementen (sociaal en persoonlijk functioneren, daginvulling, zelfzorg, geldzaken, sociaal beheer en veiligheid) in een tabel weergegeven.

Artikel 3.4. Ondersteuningsterreinen

In bijlage 4 worden de beperkingen op de resultaatgebieden in het kader van de maatwerkarrangementen (sociaal en persoonlijk functioneren, daginvulling, zelfzorg, geldzaken, sociaal beheer en veiligheid) in een tabel weergegeven.

Artikel 3.5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Van een algemeen gebruikelijke voorziening is sprake indien:

  • de voorziening niet specifiek bedoeld is voor mensen met een beperking;

  • de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar is;

  • de voorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is;

  • deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

Het hangt van de specifieke situatie van de inwoner af of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Dit dient dan ook in elke situatie opnieuw te worden afgewogen. In bijlage 1 is een lijst met voorzieningen opgenomen die in principe worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Deze lijst is niet limitatief.

Niet relevant is of een inwoner gebruik wil maken van een algemeen gebruikelijke voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de algemeen gebruikelijke voorziening zijn verbonden, tenzij sprake is van een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Hierbij wordt tijdens het onderzoek meegenomen of een inwoner redelijkerwijs had kunnen sparen voor deze kosten.

Artikel 3.6. Algemene voorzieningen

Het college treft algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van inwoners en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor.

 

Algemene voorzieningen zijn voor alle inwoners, met en zonder beperkingen, toegankelijk. Hieronder vallen in ieder geval de algemene voorziening voor vervoer. Voorbeelden zijn verder openbaar vervoer, boodschappenservice, maaltijdenservice, buurthuizen, klussendienst, formulierenhulp, ouderenadviseurs, consultatiebureau, huisarts, kinderopvang en het opnemen van zorgverlof.

Artikel 3.7. Afstemming met de Wet langdurige zorg (Wlz)

Er is sprake van een afbakening van de Wlz ten opzichte van de Wmo. Sinds 1 januari 2020 worden alle vervoershulpmiddelen en roerende voorzieningen voor Wlz-cliënten die in een Wlz-instelling wonen vanuit de Wlz gefinancierd. Onder vervoershulpmiddelen worden rolstoelen, scootmobielen, aangepaste fietsen, aangepaste wandelwagens en aangepaste autostoeltjes voor kinderen verstaan. Roerende voorzieningen zijn hulpmiddelen voor zorg en wonen die door meerdere cliënten te gebruiken zijn. Hierbij moet gedacht worden aan een tillift of een hoog-laagbed.

 

De gemeente blijft (ook na 2020) verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen totdat het hulpmiddel vervangen wordt. Indien een inwoner (na 1 januari 2020) naar een zorginstelling in een andere gemeente, verhuist, maakt de gemeente van wie de inwoner het hulpmiddel heeft ontvangen met het zorgkantoor afspraken over de overname van het middel.

Artikel 3.8. Algemeen afwegingskader

Het college hanteert voor het opstellen van de resultaten in het ondersteuningsplan het volgende algemeen afwegingskader:

  • 1.

    Allereerst beoordeelt het college in het gesprek en tijdens het onderzoek of de inwoner in staat is om op eigen kracht de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te lossen en het resultaat te bereiken;

  • 2.

    Vervolgens beoordeelt het college of de inwoner in staat is om met mantelzorg of met ondersteuning en hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie (en of in die situatie sprake is van gebruikelijke hulp);

  • 3.

    Daarnaast beoordeelt het college in het gesprek en tijdens het onderzoek de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner om de inwoner in staat te stellen te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie;

  • 4.

    Het college beoordeelt de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, wettelijk voorliggende voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

  • 5.

    Ook beoordeelt het college de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie;

  • 6.

    Tenslotte beoordeelt het college de mogelijkheid om met inzet van individuele maatwerkvoorzieningen een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Artikel 3.9. Algemene criteria individuele maatwerkvoorziening

Indien het onderzoek leidt tot de aanvraag van een individuele maatwerkvoorziening hanteert het college de volgende algemene criteria:

  • 1.

    Bij het beoordelen van de aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening neemt het college het ondersteuningsplan en (indien aanwezig) het persoonlijk plan als uitgangspunt;

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en van de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten. Dit al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid van de cliënt als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet zelf kan verminderen door gebruik te maken van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel als de cliënt deze problemen niet zelf kan verminderen met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

  • 3.

    Om in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening moet sprake zijn van een matige dan wel ernstige beperking in de zelfredzaamheid en participatie als gevolg van problematiek op tenminste één van de vijf terreinen zoals opgenomen in artikel 3.4 van deze beleidsregels;

  • 4.

    Indien (medische of paramedische) behandeling van de beperking mogelijk is, beoordeelt het college in hoeverre de beperkingen worden opgelost door het ondergaan van deze behandeling;

  • 5.

    Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:

    • a.

      Voorliggend op een aanspraak op een maatwerkvoorziening zijn aanspraken op een algemene of andere voorziening, waaronder onder meer (aanvullende) ziektekostenverzekeringen, aansprakelijkheidsverzekeringen of normale maatschappelijke kosten;

    • b.

      Er is sprake van een noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

    • c.

      Kosten die tot het moment van de aanvraag al zijn gemaakt dan wel redelijkerwijs in de nabije toekomst toch hadden moeten worden gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld;

    • d.

      In beginsel wordt door het college de adequaatste voorziening toegekend. Hierbij houdt het college rekening met de prijs van de voorziening;

    • e.

      Het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 4. Gebruikelijke hulp en mantelzorg

Artikel 4.1. Inleiding

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg, verleend door personen uit de directe omgeving van de inwoner en rechtstreeks voortvloeiend uit de sociale relatie, wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. De ondersteuning door de mantelzorger vertegenwoordigt daarmee aanspraak op geïndiceerde zorg. Die aanspraak kan betrekking hebben op de Wmo, verpleging en verzorging zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet of ondersteuning aan een jeugdige op grond van de Jeugdwet.

Artikel 4.2. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van belanghebbende behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.

 

Het college houdt bij de beoordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:

  • de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van melder;

  • de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met melder;

  • de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

  • de mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.

Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp in geval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.

 

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.

Artikel 4.3. Mantelzorg

Mantelzorg is zorg die wordt gegeven aan een zorgvrager door iemand uit diens directe, sociale omgeving. Het gaat dan om onbetaalde ondersteuning die huisgenoten, familie, vrienden, kennissen, collega’s en buren verlenen en die voortkomt uit onderlinge relaties.

Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Het college kan en mag mantelzorg niet afdwingen.

Artikel 4.4. Aanleren

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden geleverd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren.

Denk bijvoorbeeld aan situaties een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Ook de leerbaarheid van de melder speelt hierbij een belangrijke rol. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp. afdwingen.

Artikel 4.5. Fysieke afwezigheid gebruikelijke hulp

Indien er sprake is van een huisgenoot maar deze huisgenoot is vanwege zijn/haar werk fysiek afwezig kan hiermee rekening worden gehouden bij het beoordelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening. De afwezigheid moet dan om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaan, een verplicht zijn door de werkgever en inherent zijn aan het werk van de huisgenoot. Daarbij kan gedacht worden aan werk in het buitenland, werk offshore of werkzaam zijn in het internationaal vrachtvervoer.

Als een huisgenoot de aaneengesloten perioden niet aanwezig kan zijn, is er feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan geen gebruikelijke hulp geleverd worden.

Artikel 4.6. Overbelasting

De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat hij gebruikelijke hulp biedt, overbelast is (geraakt) en niet meer in staat is dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Verwezen wordt naar bijlage 3 van deze beleidsregels.

Het verlenen van gebruikelijke hulp gaat voor op het ondernemen van maatschappelijke activiteiten. Dat wil zeggen dat indien (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten die al dan niet in combinatie met een fulltime (werk- en/of school)week ondernomen worden, het uitvoeren van deze maatschappelijke activiteiten de ouder, partner of huisgenoot niet ontslaat van het leveren van gebruikelijke hulp.

Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden, is van invloed op de belastbaarheid van de degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.

Om gemotiveerde redenen kan door het college afgeweken worden van de regel dat gebruikelijke hulp afdwingbaar is.

 

Het college beoordeelt tijdens het gesprek of er mantelzorg aanwezig is en of er maatregelen genomen moeten worden om (dreigende) overbelasting te voorkomen of de mantelzorger te ondersteunen bij het uitvoeren van zijn taken. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen een oordeel te vormen. Zie daarvoor ook bijlage 2.

Artikel 4.7. Mantelzorgondersteuning

Mantelondersteuning is het pakket aan diensten, activiteiten en goederen dat beschikbaar wordt gesteld aan de mantelzorger en dat tot doel heeft die persoon te ondersteunen bij diens ondersteuning aan de zorgvrager. Het gaat hierbij onder andere om ontspanningsactiviteiten, cursussen en themabijeenkomsten, lotgenotencontacten, emotionele en materiële hulp, informatie en advies, respijtzorg voor de meest intensieve ondersteuningssituaties en de Dag van de Mantelzorg.

Tijdens het gesprek zal naast de mantelzorgondersteuning die geboden wordt vanuit bestaande inkoop- of subsidieafspraken onderzocht worden welke mogelijkheden de (eventuele) aanvullende zorgverzekering kan bieden op het gebied van mantelzorgondersteuning.

Respijtzorg is de ondersteuning die aan de inwoner wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is ondersteuning te bieden. Dit wordt onderscheiden van:

  • de maatregelen die nodig zijn om een mantelzorger de ondersteuning te kunnen laten bieden; en

  • de maatschappelijke ondersteuning (eventueel in de vorm van een maatwerkvoorziening) die een mantelzorger nodig heeft voor zijn eigen zelfredzaamheid en participatie.

Artikel 4.8. Afgeleide aanspraak

Als er een maatwerkvoorziening wordt verstrekt om de mantelzorger te ontlasten of hem in staat te stellen de mantelzorg te leveren, gebeurt dat altijd als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Deze maatwerkvoorziening kan niet - als het een persoonsgebonden budget betreft - door de mantelzorger zelf worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.

Artikel 4.9. Maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf

De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf is het logeren van een inwoner, met als doel het overnemen van het (permanente) toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke verzorger of mantelzorger. Er is geen sprake van (medische) opname in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Er is geen sprake van spoed of crisis.

Bij kortdurend verblijf logeert iemand maximaal 72 uur per week in een instelling. Hierdoor wordt degene die thuis die inwoner verzorgd, tijdelijk ontlast. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die (permanent) toezicht nodig hebben. Bij de uitvoering van deze maatwerkvoorziening is altijd iemand in de buurt aanwezig en meerdere malen per dag zal een medewerker langsgaan bij de inwoner. Het kortdurend verblijf zal maximaal 72 uur (3 overnachtingen) per week bedragen, maar kan flexibel worden ingezet. Het betreft maximaal 52 etmalen per jaar.

Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren, met als doel het overnemen van het permanente toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke verzorger of mantelzorger. Het verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.

 

Voorwaarden Kortdurend Verblijf

Een inwoner komt in aanmerking voor kortdurend verblijf, wanneer:

  • er sprake is van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;

of

  • de inwoner zowel een maatwerkvoorziening begeleiding ontvangt als een indicatie heeft voor persoonlijke verzorging.

én

  • de inwoner is aangewezen op zorg gepaard gaand met (permanent) toezicht; en

  • de inwoner hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen; en

  • de ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de verzekerde levert, noodzakelijk is.

Varianten maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf

De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf kent het onderscheid tussen basis, speciaal en speciaal plus.

 

Kortdurend Verblijf basis

De basiszorg wordt geleverd zoals thuis. Er is sprake van toezicht, maar geen permanent toezicht. Ruimtes worden niet afgesloten voor de inwoner. Dit product is gebaseerd op een kamer en verblijf, inclusief huishoudelijke ondersteuning en maaltijden.

 

Kortdurend Verblijf speciaal

Bij deze maatwerkvoorziening is dezelfde zorg beschikbaar als bij Kortdurend Verblijf basis, aangevuld met lijfgebonden ondersteuning en wassen. Persoonlijke verzorging valt hier niet onder.

 

Kortdurend Verblijf speciaal plus

Bij deze maatwerkvoorziening is dezelfde zorg beschikbaar als bij kortdurend verblijf speciaal, aangevuld met individuele begeleiding.

Hoofdstuk 5. Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

Artikel 5.1. Inleiding

Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit taken die er op gericht zijn personen een schoon, gestructureerd en leefbaar huishouden te kunnen laten voeren. Deze taken hebben niet alleen betrekking op het (zware en lichte) huishoudelijke werk, maar hebben ook betrekking op het “in staat stellen tot” het voeren van het huishouden.

De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt ingezet met als doel het realiseren van een schone situatie in en om de woning.

Artikel 5.2. Eigen verantwoordelijkheid

Hulp bij het voeren van een huishouden wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die de problemen kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd, horen dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.

 

Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Dit betekent ook dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Dit zijn keuzes waarop de inwoner zelf invloed kan uitoefenen en een keuze in kan maken. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (met uitzondering van hulphonden/hulpdieren).

 

De gevolgen van de keuzes op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoren in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Het onderhoud van de tuin wordt niet tot het huishouden gerekend.

 

Is men al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren dan leidt het optreden van beperkingen bij het schoonhouden van de woning in principe niet tot een toewijzing van een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Het voortzetten van het voor eigen rekening inhuren van een schoonmaakhulp valt dan onder eigen kracht. Bij de beoordeling van een aanvraag moet wel Wel moet worden meegewogen of door het ontstaan van de beperkingen financiële mogelijkheden wegvallen of de ondersteuning door de zelf ingehuurde schoonmaakhulp niet meer toereikend is. dreigt.

Artikel 5.3. Resultaten

Huishoudelijke ondersteuning heeft als doel het realiseren van een schoon en leefbaar huis.

 

Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basis hygiëne-eisen. Hiermee worden vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.

 

Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.

 

Het schoon en leefbaar huis kan bereikt worden door het inzetten van licht en zwaar huishoudelijk werk. Licht huishoudelijk werk kan bijvoorbeeld bestaan uit opruimen of stof afnemen. Zwaar huishoudelijk werk is bijvoorbeeld stofzuigen, dweilen of het sanitair reinigen.

 

Als een inwoner regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.

 

Bij sommige inwoners zijn er aanvullende activiteiten benodigd om een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden te voeren. Dit betreft:

  • a.

    Wasverzorging

  • b.

    Regievoeren over het huishouden

Wasverzorging

Het te behalen resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. Wasverzorging kan bestaan uit: het sorteren van de was, eventueel behandelen van vlekken, machinaal wassen, laten drogen, opvouwen en opbergen van kleding en linnen- en beddengoed.

Voor de inzet van het resultaat wasverzorging wordt verwacht dat de inwoner:

  • beschikt over een wasmachine;

  • zorgt dat de benodigde extra ondersteuning zoveel mogelijk wordt beperkt, zoals door de inzet van een wasdroger;

  • zorgt dat redelijkerwijs al het mogelijke is gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.

Regievoeren over het huishouden

Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer belanghebbende niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, en/of ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van belanghebbende verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt.

Specifiek gaat het om het plannen van en overzicht houden op de huishoudelijke activiteiten en eventueel afstemmen met het netwerk van de cliënt hierover, advies over het kopen van levensmiddelen en/of het beheer van de levensmiddelenvoorraad en producten voor het uitvoeren van de huishoudelijke ondersteuning. Het opstellen van een boodschappenlijstje valt daar ook onder, maar het daadwerkelijk doen van de boodschappen is géén onderdeel van de huishoudelijke ondersteuning.

Artikel 5.4. Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

Huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen de intensiteiten Midden en Zwaar. De benodigde intensiteit wordt bepaald aan de hand van de ondersteuningsbehoefte van een inwoner. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt gebruikgemaakt van het landelijk normenkader (bijlage 3). In dit normenkader wordt onderscheid gemaakt tussen basis en incidentele werkzaamheden.

 

Het college bepaald niet vooraf hoeveel uur hulp een inwoner krijgt. Samen met de aanbieder kijkt de inwoner hoe het resultaat 'Schoon en leefbaar huis' het beste bereikt kan worden. Er wordt daarbij rekening gehouden met wat iemand zelf kan doen of wat een huisgenoot kan uitvoeren in het huishouden (zie daarvoor ook artikel 4.2 Gebruikelijke hulp en bijlage X). Dit wordt in de beschikking en in de afspraken met de aanbieder opgenomen.

 

Huishoudelijke ondersteuning wordt resultaatgericht ingezet. “Hoe” de resultaten het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner. Hierbij wordt ook gekeken welke werkzaamheden de inwoner zelf nog kan uitvoeren (of het sociaal netwerk). Afspraken hierover leggen de inwoner en de zorgaanbieder vast in een ondersteuningsplan. Daar waar inwoner en zorgaanbieder niet gezamenlijk tot een plan/overeenkomst kunnen komen, zal de gemeente betrokken worden om in goed overleg met partijen tot een werkbare oplossing te komen.

 

Huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen de intensiteiten Midden en Zwaar.

 

Huishoudelijke ondersteuning Midden

De te behalen resultaten bij het inzetten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden.

 

Huishoudelijke ondersteuning Zwaar

De te behalen resultaten zijn het schoon en leefbaar houden van de primaire leefruimten van de woning en het optioneel verzorgen van de was en/of regie voeren over het huishouden. Inwoners hebben door eigen beperkingen of door de samenstelling van het huishouden daarnaast een veel grotere ondersteuningsbehoefte. Er is sprake van verzwarende omstandigheden die leiden tot extra vervuiling of die vragen om een hoger hygiëneniveau, waardoor meer inzet nodig is. Ook de inzet van wasverzorging kan intensiever zijn dan bij het product Midden.

 

Voorbeelden van verzwarende omstandigheden kunnen zijn (niet limitatief):

  • Als door gevolg van rolstoelgebruik, bedlegerigheid, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren of besmet wasgoed (bijv. bij chemokuur), een hogere frequentie van schoonmaken en/of wassen nodig is om vervuiling te voorkomen.

  • Als door ernstige klachten als gevolg van huisstofmijtallergie, astma, longemfyseem of COPD een hoger hygiëneniveau en hogere frequentie van schoonmaken nodig is.

  • Als inwoner door ernstige beperkingen door reuma, spasticiteit, verlamming of amputatie niet in staat is om de woning dagelijks op orde te houden (aanrecht schoonmaken, algemeen opruimen, etc.) en dit een hogere frequentie van schoonmaken noodzakelijk maakt.

  • Als vanwege de aanwezigheid van drie of meer kinderen onder de 12 jaar een hogere frequentie van schoonmaken nodig is.

Inwoners zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om de factoren die leiden tot een hogere frequentie weg te nemen (zie ook artikel 5.2). Het kan daarbij gaan om roken door cliënt of eventuele huisgenoten, het aantal en de grootte van de meubels, de aanwezigheid van veel kleine spullen of het hebben van huisdieren. Als de aanwezigheid van huisdieren tot vervuiling van de woning leidt zal de zorgconsulent daarover het gesprek met de inwoner aangaan. De huishoudelijke hulp heeft de taak alert te zijn op verwaarlozing van huisdieren. In deze situaties is er (in principe) geen sprake van verzwarende omstandigheden. Per situatie zal echter beoordeeld worden of er in dat specifiek geval sprake is van verzwarende omstandigheden en daarmee een toekenning voor de intensiteit Zwaar nodig is.

Artikel 5.5. Veranderde situatie

De situatie van inwoners kan veranderen. Bijvoorbeeld doordat de gezondheid van de inwoner verandert of doordat de ondersteuning vanuit het sociaal netwerk wijzigt. Daarmee kan ook de behoefte aan ondersteuning wijzigen. Door korte lijnen tussen de zorgaanbieder/hulpverlener en de inwoner is er ruimte om daar waar nodig aanpassingen te verrichten in de mate van ondersteuning. Als de zorgaanbieder van mening is dat het gewenste resultaat van de ondersteuning niet bereikt kan worden met de verstrekte voorziening zal of de zorgaanbieder of de inwoner daarover contact moeten opnemen met het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude.

Artikel 5.6. Eenmalige schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling

Bij sommige cliënten moet er vanwege een ernstig vervuild huis een eenmalige schoonmaak worden ingezet om een huis weer bewoonbaar te kunnen maken. Het product wordt ingezet voor cliënten die niet op eigen kracht of met hulp van het netwerk het huis weer bewoonbaar kunnen maken of waarbij er geen oplossing in het voorliggend veld kan worden gevonden. Door de woning eenmalig volledig op te ruimen en schoon te maken, wordt (samen met de inwoner) de situatie tot een beheersbaar niveau teruggebracht , zodat de inwoner kan beschikken over een leefbare woning.

 

De incidentele werkzaamheden die behoren bij een zogenoemde grote schoonmaak/voorjaarsschoonmaak vallen niet onder dit product, maar horen bij het resultaat Schoon en leefbaar huis. Ook een ontruiming van de woning valt niet onder eenmalige schoonmaakwerkzaamheden bij ernstige vervuiling.

Artikel 5.7. Afgeleide aanspraak mantelzorgers

Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden. In een tweetal situaties kan dit mogelijk leiden tot toekenning van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.

  • De mantelzorger komt aantoonbaar niet toe aan het realiseren van een schoon en leefbaar huis van degene waarbij hij/zij mantelzorger is. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van degene waaraan mantelzorg wordt geboden huishoudelijke ondersteuning verstrekt worden.

  • De mantelzorger komt niet toe aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de degene waaraan mantelzorg wordt geboden in plaats van hulp in natura een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

Artikel 5.8. Maatwerkvoorziening maaltijdvoorziening

Indien een inwoner een probleem heeft bij het bereiden van de maaltijden wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen (kant-en-klaarmaaltijden, maaltijd-aan-huis) of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de maaltijdvoorbereiding. Indien al deze mogelijkheden niet tot een oplossing leiden kan een maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding verstrekt worden. Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die om uiteenlopende redenen niet in staat zijn om de maaltijd te bereiden of om deze op te warmen met behulp van (bijvoorbeeld) een magnetron of bij inwoners waarbij toezicht nodig is op het nuttigen van de maaltijd. Wanneer toezicht aan de orde is, ziet de medewerker van de zorgaanbieder er op toe dat de inwoner het eten en drinken daadwerkelijk tot zich neemt. Hieronder wordt niet het toedienen van maaltijd verstaan (deze zorg valt niet onder de Wmo).

 

De benodigde ondersteuning wordt bepaald aan de hand van de onderstaande activiteiten, waarbij rekening wordt gehouden met maximaal drie maaltijden per dag:

  • Broodmaaltijd bereiden: 1 maaltijd klaarzetten, 1 maaltijd klaarzetten in koelkast indien nodig.

  • Warme maaltijden opwarmen: warme maaltijden opwarmen en klaarzetten.

  • Toezicht bij nuttigen van de maaltijd: maximaal 3 maal per dag.

Voor de normtijden voor het klaarzetten en opwarmen van de maaltijden wordt gebruikgemaakt van het landelijk normenkader.

 

Indien de inwoner naast de maatwerkvoorziening maaltijdvoorziening ook wijkverpleegkundige zorg ontvangt kan het college besluiten de zorg niet te laten leveren door de voor de dienstverlening gecontracteerde zorgaanbieder, maar door de aanbieder van de wijkverpleging.

Hoofdstuk 6. Maatwerkvoorzieningen Ambulante ondersteuning en Wonen met ondersteuning

Artikel 6.1. Inleiding

De maatwerkvoorzieningen ambulante ondersteuning en wonen met ondersteuning zijn gericht op afgesproken doelen op verschillende resultaatgebieden / leefgebieden. De doelen hebben betrekking op stabilisatie en herstel dan wel op voorkomen van verdere achteruitgang.

 

Aan welke doelstellingen wordt gewerkt en met welk intensiteit dit plaatsvindt, hangt af van de situatie van de inwoner.

 

Om de integraliteit van de ondersteuning op alle resultaatgebieden te borgen, wordt de ondersteuning in de vorm van een (maatwerk)arrangement verstrekt. Een arrangement bestaat uit een op de inwoner afgestemd pakket aan ondersteuning op één of meerdere resultaatgebied(en).

Artikel 6.2. Eigen verantwoordelijkheid

Het college wijst in eerste instantie een inwoner op de eigen verantwoordelijkheid om tot een oplossing te komen. De vraag doet zich dan ook voor of een inwoner de activiteiten kan leren zelf te doen. Of de vraag kan zijn of er hulpmiddelen zijn waarmee iemand de dagelijkse activiteiten zelf kan doen. Is dat mogelijk, dan hoeft voor dat onderdeel geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden.

 

Dat geldt ook als men in staat is zelf voor een daginvulling te zorgen. Denk bijvoorbeeld aan het doen van vrijwilligerswerk, het zoeken van een passende hobby of het bezoeken van (welzijns)activiteiten die georganiseerd worden.

Artikel 6.3. Gebruikelijke hulp

Zijn er geen mogelijkheden dat een inwoner de dagelijkse activiteiten zelf kan doen of zelf in staat is een voor daginvulling te zorgen, dan wordt beoordeeld of er is sprake is van gebruikelijke hulp. De vraag is hoe vaak dat voorkomt en of het mogelijk is op die momenten de ondersteuning die nodig is te krijgen van de aanwezige huisgenoot of huisgenoten. Dit moet concreet worden geïnventariseerd.

 

Er mag van uitgegaan worden dat het algemeen gangbaar is dat huisgenoten elkaar helpen met de dagelijkse activiteiten, maar niet met een ingevulde dag. Als deze activiteiten kortdurende ondersteuningsvragen zijn, hoeft het geen probleem te zijn voor huisgenoten. Zo nodig zal beoordeeld moeten worden wat wel en wat niet in redelijkheid van huisgenoten gevraagd kan worden. Voor de criteria met betrekking tot gebruikelijke hulp wordt verder verwezen naar bijlage 3.

Artikel 6.4. Voorliggende voorzieningen

Als er een indicatie is voor de Wet langdurige zorg is er in die situaties geen aanleiding voor het treffen van een maatwerkvoorziening, de Wlz is voorliggend. De Zorgverzekeringswet, die verantwoordelijk is voor persoonlijke verzorging, is eveneens een voorliggende voorziening. Er dient wel beoordeeld te worden wat vanuit de Zorgverzekeringswet mogelijk is. Wat buiten die momenten valt, blijft een verantwoordelijkheid vanuit de Wmo.

 

Niet wettelijk voorliggende voorzieningen kunnen zijn budgetbeheer, budgetbegeleiding, vrijwillige schuldhulp en/of vrijwillige schuldhulpverlening en zogenaamde formulierenbrigades, hulp via vakverenigingen en ouderenorganisaties et cetera.

Artikel 6.5. Maatwerkarrangementen

Er zijn meerdere maatwerkarrangementen beschikbaar.

  • 1.

    Ambulante ondersteuning

    • 1a.

      Ambulante ondersteuning

      Ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner zelfstandig woont en de ondersteuning plaatsvindt op vaste contactmomenten. Er geen sprake is van de structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.

    • 1b.

      Ambulante ondersteuning plus

      Ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner zelfstandig woont en de ondersteuning plaatsvindt op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is tevens er sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.

  • 2.

    Wonen met ondersteuning

    • 2a.

      Begeleid wonen

      Ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning vindt veelal plaats op vaste contactmomenten. Vanwege de persoonlijke omstandigheden, is er sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht.

    • 2b.

      Beschut wonen

      Ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning door individuele ondersteuning vindt plaats op vaste contactmomenten én door een vaste aanwezigheid van begeleiders op de groepswonenlocatie op bepaalde tijden van de dag. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er minimaal sprake van een structurele behoefte en noodzaak aan oproepbare ondersteuning overdag of in de nacht, eventueel aangevuld met aanwezigheid op de woonlocatie in de nacht in het weekend.

    • 2c.

      Beschermd wonen

      Ondersteuning in de vorm van individuele begeleiding, groepsbegeleiding en/of daginvulling waarbij de inwoner geclusterd samen met andere cliënten woont en er sprake is van gezamenlijke ruimtes om als groep samen activiteiten te kunnen hebben. De ondersteuning plaatsvindt door individuele ondersteuning op vaste contactmomenten én door een vaste aanwezigheid van begeleiders gedurende (bijna) de (hele) dag op de groepswonenlocatie. Vanwege de persoonlijke omstandigheden en de mogelijke dynamiek tussen de bewoners van de groepswonenlocatie, is er sprake van aanwezigheid in de nacht op de groepswonenlocatie.

Scheiden wonen en zorg

In de regel (en bij persoonsgebonden budget altijd) gaat de gemeente bij de bovenstaande drie vormen van Wonen met ondersteuning uit van scheiden wonen en zorg. Dat betekent dat de inwoner/cliënt zelf de huur betaalt en het maatwerkarrangement alleen de ondersteuning en de 24/7 bereikbaarheid omvat. Indien er sprake is van scheiden wonen en zorg, betaalt de cliënt als eigen bijdrage het abonnementstarief.

 

In sommige situaties is het zelf betalen van de huur (tijdelijk nog) geen optie, dan is een zogenoemde intramurale indicatie een mogelijkheid. De cliënt betaalt bij een intramurale indicatie geen huur, maar wel een hoge eigen bijdrage tot aan zak- en kleedgeldnorm.

 

Op dit moment heeft nog ongeveer de helft van de bestaande cliënten met zorg in natura een intramurale indicatie. Gemeenten gaan met de aanbieders van Wonen met ondersteuning in overleg om een deel van het intramuraal wonen in de komende jaren om te zetten in scheiden van wonen en zorg.

Artikel 6.6. Resultaatgebieden

Het arrangementenmodel Leidse regio bestaat uit zeven resultaatgebieden. De resultaatgebieden zijn op te delen in drie hoofdonderdelen. Een schematische weergave is opgenomen in bijlage 4.

  • A.

    Resultaatgebieden waarbij individueel of groepsgewijs begeleiding of daginvulling wordt geboden.

  • B.

    Aanvullende resultaatgebieden (in geval van maatwerkarrangement ambulant plus of wonen met ondersteuning) die gericht zijn op meer onplanbare en 24-uurs ondersteuning.

  • C.

    Uitzonderingssituaties bij maatwerkarrangementen wonen met ondersteuning.

Ad A. Individueel of groepsgewijs begeleiding of daginvulling

  • 1.

    Sociaal en persoonlijk functioneren

    Het primaire resultaatgebied is sociaal en persoonlijk functioneren. Dit resultaatgebied richt zich op ondersteuning aangaande familie, relaties, netwerk; sociale vaardigheden; financiën, wonen, participatie; gedrag en organisatie van het leven. De ondersteuning is gericht om met fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren.

    Bij dit resultaatgebied gelden vijf Intensiteiten. Indien er relatief veel begeleidingsinzet gaat naar indirecte uren zal een hogere Intensiteit worden afgegeven.

  • 2.

    Extra ondersteuning op zelfzorg en gezondheid

    Dit resultaatgebied draagt ertoe bij dat de cliënt aandacht heeft voor zijn/haar gezondheid en het onderhouden en/of verbeteren daarvan. Voor dit resultaatgebied bestaan twee Intensiteiten. Een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied maakt deel uit van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren. Het resultaatgebied zelfzorg zal alleen worden geïndiceerd indien er een grote opgave ligt en/of specifieke expertise gevraagd wordt. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.

  • 3.

    Extra ondersteuning op geldzaken

    Dit resultaatgebied draagt er aan bij dat de inwoner een geordende en gebalanceerde financiële huishouding krijgt en/of behoudt. Voor resultaatgebied extra ondersteuning op geldzaken bestaan er ook twee Intensiteiten. Net als bij het resultaatgebied zelfzorg geldt hier ook dat een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied deel uitmaakt van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren. Het resultaatgebied geldzaken zal alleen worden geïndiceerd als extra expertise nodig is. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.

  • 4.

    Daginvulling en vervoer

    Dit resultaatgebied draagt ertoe bij dat de inwoner op zinvolle wijze de dagen kan invullen onder toezicht of met ondersteuning. Voor resultaatgebied daginvulling gelden vijf Intensiteiten. De laagste Intensiteit (0-2 dagdelen per week) geldt in de regel alleen bij de opstartfase. Bij daginvulling wordt onderscheid gemaakt in daginvulling regulier en daginvulling plus, de laatste is bedoeld voor cliënten waarbij het vanuit de begeleidingsbehoefte noodzakelijk is dat deze in kleine groepen plaatsvindt.

Ad B. Aanvullende resultaatgebieden voor maatwerkarrangementen ambulant plus en wonen met ondersteuning

In geval van ambulant plus en wonen met ondersteuning wordt het pakket uitgebreid met twee extra resultaatgebieden

  • 5.

    Veiligheid

    Dit resultaatgebied richt zich op 24 uurs oproepbaarheid of aanwezigheid wanneer inwoners ’s avonds/'s nachts ondersteuning van een begeleider nodig kunnen hebben. De intensiteit is uiteenlopend van 24 uurs oproepbaarheid tot een wakende aanwezigheid op de locatie in de avond en nacht.

  • 6.

    Sociaal beheer

    Dit resultaatgebied bestaat uit ondersteuning die wordt geboden afwijkend van geplande contactmomenten overdag en eventueel ook de kosten van gezamenlijk wonen (gemeenschappelijke ruimtes) bij wonen met ondersteuning en, indien er sprake is van beschut of beschermd wonen, tevens de (vaste) aanwezigheid van een begeleider op de groep bij de woonlocatie. Dit is ondersteuning bovenop de ondersteuning op de resultaatgebieden onder a), b) en c) van dit lid, ten behoeve van gezamenlijke momenten met medebewoners en/of het reguleren van het sociaal verkeer tussen bewoners.

Ad C. Uitzonderingssituaties maatwerkarrangementen wonen met ondersteuning

Indien het in uitzonderingssituaties voor een cliënt van Wonen met Ondersteuning niet mogelijk is om zelf de huur en bijkomende kosten te voldoen, kan afgeweken worden van het standaard beleid van scheiden wonen en zorg, en kan het pakket worden aangevuld met:

  • 7.

    Huisvestingskosten intramuraal

    Hierin zitten de kosten voor huur, inrichting en extra verblijfskosten.

Artikel 6.7. Intensiteiten

De resultaatgebieden 1 t/m 7 uit artikel 6.6 bestaan uit verschillende intensiteiten, zoals genoemd in bijlage 4. De intensiteit staat voor de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner en zorgzwaarte die daarbij noodzakelijk is.

 

Het college kan na beëindiging van een toegekend maatwerkarrangement ondersteuning in de vorm van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren de intensiteit waakvlam toekennen. Hierbij wordt de inwoner nog enige tijd gemonitord..

Artikel 6.8. Cliëntgroepen

Er worden meerdere cliëntengroepen onderscheiden. Voor de maatwerkarrangementen is van belang te kunnen bepalen onder welke cliëntgroep deze valt. Enerzijds is dat van belang om te kunnen bepalen op welk soort ondersteuning een cliënt aanspraak kan maken. Anderzijds is dit van belang om vast te kunnen stellen welke aanbieder deze ondersteuning kan leveren.

 

Bij de maatwerkarrangementen Ambulante Ondersteuning worden de volgende cliëntgroepen onderscheiden:

  • Ouderdom gerelateerd;

  • Verstandelijk en Lichamelijk beperkten (waaronder Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH));

  • GGZ (waaronder jongvolwassenen afkomstig uit de Jeugdhulp).

Bij de maatwerkarrangementen Wonen met Ondersteuning worden de volgende cliëntgroepen onderscheiden:

  • Verstandelijk en Lichamelijk beperkten (waaronder Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH));

  • GGZ (waaronder jongvolwassenen afkomstig uit de Jeugdhulp).

Artikel 6.9. Maatwerkvoorziening kindverzorging

Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij (kwetsbare) inwoners die tijdelijk de zorg voor een minderjarig kind niet op zich kunnen nemen. Het gaat hier om het overnemen van de dagelijkse zorg voor een kind die door de tijdelijke beperking van de ouders moet worden overgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van de zorg voor een kind na een operatie van de ouder, of na een ziekenhuisopname, wanneer een of beide ouders de zorg tijdelijk niet zelf kunnen geven. Er wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de verzorging van de kinderen.

 

De Wmo heeft hier vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat er ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken; acute problemen worden tijdelijk opgelost zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Artikel 6.10. Maatwerkvoorziening Lijfgebonden Ondersteuning

Lijfgebonden Ondersteuning is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner zodat deze zolang mogelijk in zijn/haar eigen leefomgeving kan blijven. Bij Lijfgebonden Ondersteuning gaat het om inwoners met een beperking bij het verrichten van de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Inwoners kunnen in aanmerking komen voor Lijfgebonden Ondersteuning indien “aansporing” bij het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen niet voldoende is en de verzorgende handelingen om tot de algemene dagelijkse levensverrichtingen te komen feitelijk voor langere tijd overgenomen moeten worden. Daarbij is geen aanspraak op Persoonlijke Verzorging op basis van de Zorgverzekeringswet mogelijk gebleken, omdat er onder meer geen sprake van “geneeskundige zorg of een hoog risico daarop”. Zie hiervoor bijlage 5 van de beleidsregels.

Artikel 6.11. Specialistische begeleiding bij personen met een zintuiglijke beperking

Bij de ondersteuning aan inwoners met een zintuiglijke beperking gaat het om specialistische ondersteuning. Het gaat om ondersteuning waarvoor geldt dat er een gering aantal inwoners gebruik van maakt, er een beperkt aantal aanbieders voor is en de inhoud van het aanbod zeer specialistisch is.

 

Landelijke inkoop specialistische begeleiding

De VNG heeft, in afstemming met het ministerie van VWS, landelijke inkoopafspraken voor de specialistische ondersteuning van mensen met een zintuiglijke beperking tot stand gebracht. Deze afspraken zijn opgenomen in een raamovereenkomst tussen gemeenten en aanbieders van specialistische begeleiding betreffende mensen met een zintuiglijke beperking. De raamovereenkomst gaat over de inhoud van de ondersteuning en de afgesproken werkwijze tussen de gemeenten en aanbieders. Het college moet beoordelen of de beperkingen van de betreffende inwoner onder deze landelijke afspraken valt. Zo ja, dan heeft het college geen ‘aparte’ ondersteuningsplicht. Het college geeft de beschikking af voor de specialistische begeleiding. Voor de doelgroep is een (landelijk) programma van eisen vastgesteld.

 

Het gaat om:

  • Specialistische begeleiding voor doof/blinde volwassenen;

  • Specialistische begeleiding voor visueel volwassenen;

  • Specialistische begeleiding voor vroeg dove volwassenen.

Tolk Nederlandse gebarentaal

Het college is gehouden om een maatwerkvoorziening te verlenen aan de inwoner voor zover het ondersteuning betreft die niet is opgenomen in de landelijke inkoopafspraken én de inwoner vanwege de mate van zelfredzaamheid is aangewezen op deze specialistische vorm van maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een tolk Nederlandse gebarentaal bij het voeren van een gesprek in de normale leefsituatie zoals een bezoek aan huisarts of specialist, een notaris, de kerk, een conferentie of een ouderavond op school.

Artikel 6.12. Afgeleide aanspraak mantelzorgers

Het resultaatgebied mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning betreft een afgeleide aanspraak op begeleiding. Het kan daarbij specifiek gaan om het omgaan met de beperkingen van de persoon waar de mantelzorg geleverd wordt. Een maatwerkvoorziening daarvoor wordt afgegeven op naam van de persoon die de mantelzorg ontvangt.

Hoofdstuk 7. Specialistische voorzieningen wonen met ondersteuning

Artikel 7.1. Inleiding

Wonen met ondersteuning wordt zo veel mogelijk lokaal georganiseerd. Een uitzondering zijn de voorzieningen voor inwoners met meervoudig complexe problematiek die aangewezen zijn op specialistische ondersteuning met wonen. Vanwege de complexe zorgbehoefte, het kleine aantal inwoners dat hierop aangewezen is en de benodigde specialistische inzet zijn deze voorzieningen niet zelfstandig lokaal te organiseren. Deze voorzieningen worden als specialistische voorzieningen wonen met ondersteuning regionaal ingekocht en toegewezen1.

Artikel 7.2. Toegang

Aanmelding voor specialistisch Wonen met ondersteuning kan op dezelfde wijze als bij lokaal Wonen met ondersteuning bij het Sociaal team Zoeterwoude (zie hoofdstuk 2). Indien een inwoner mogelijk in aanmerking komt voor specialistisch Wonen met ondersteuning, wordt de aanvraag voorgelegd aan het regionaal team Maatschappelijke Zorg dat de aanvraag verder behandelt.

Artikel 7.3. Specialistische voorzieningen

Er zijn verschillende specialistische ondersteuningsvormen te onderscheiden:

  • 1.

    Specialistische woonvoorzieningen

  • 2.

    Traject woonbegeleiding ouder-kind

  • 3.

    Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling

  • 4.

    Beschermd wonen thuis

Ad 1. Specialistische voorzieningen

Een inwoner komt in aanmerking voor een specialistische woonvoorziening als:

  • De inwoner vanwege de ernst of grilligheid van de problematiek aangewezen op 24/7 aanwezig toezicht en/of 24/7 oproepbaarheid van ondersteuning is.

  • Er een ernstig vermoeden van een psychische aandoening of diagnostiek rondom een psychische aandoening aanwezig is. De diagnose en/of psychosociale problemen zijn vastgesteld door een specialist (BIG geregistreerd) op het gebied van GGZ.

  • Naast GGZ-problematiek is er sprake van één of meerdere bijkomende problematiek, namelijk: verslaving; gedrag (agressie, grensoverschrijdend gedrag); (Licht)Verstandelijke beperking; somatiek.

Inwoners die aangewezen zijn op specialistische woonvoorzieningen verblijven hier naar verwachting 1 jaar of meerdere jaren. Daarna stromen zij uit naar een lichtere vorm van wonen met ondersteuning of naar ambulante ondersteuning op lokaal niveau of naar Ondersteuning met wonen op basis van een Wet langdurige zorg GGZ-indicatie.

 

Specialistische woonvoorzieningen kunnen zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd.

 

Woonvoorzieningen voor éénouder gezinnen, waarbij bij de ouder sprake is van GGZ-problematiek al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, vallen ook onder de specialistische woonvoorzieningen.

 

Ad 2. Traject woonbegeleiding ouder-kind

Het traject woonbegeleiding ouder-kind omvat kortdurende trajectondersteuning met wonen aan (jong)volwassen die zwanger zijn of jonge kinderen hebben en bij wie sprake is van problematiek op het gebied van GGZ, al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking en die vanwege hun persoonlijke problematiek niet in staat zijn zelfstandig te wonen. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte is 24-uurs oproepbare of 24-uurs aanwezige ondersteuning.

 

Traject woonbegeleiding ouder-kind heeft een duur van minimaal drie maanden en maximaal anderhalf jaar, waarna uitstroom naar zelfstandig wonen met ambulante begeleiding of naar een meer langdurige vorm van wonen met ondersteuning (specialistische of subregionaal/ lokaal) mogelijk is.

 

Traject woonbegeleiding ouder kind kan zowel op basis van scheiden wonen en zorg als intramuraal worden bekostigd.

 

Ad 3. Traject woonbegeleiding nar verslavingsbehandeling

Het traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling omvat kortdurende trajectbegeleiding aan inwoners met problematiek op het gebied van GGZ al dan niet in combinatie met een licht verstandelijke beperking, die na het volgen van een detox-traject in een verslavingskliniek, niet in staat zijn zelfstandig te gaan wonen met ambulante begeleiding. Zij zijn aangewezen op een nazorgtraject in geclusterde setting gericht op het omgaan met hun verslavingsgevoeligheid. Er is altijd sprake van meer problematiek dan enkel verslaving.

 

Cliënten verblijven in dit type woonvoorziening met het doel weer zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving. Zij stromen uit naar zelfstandig wonen of een reguliere vorm van wonen met ondersteuning. Na een half jaar vind er een evaluatie plaats, onder andere om te bespreken of er al is nagedacht over vervolghuisvesting.

 

Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling wordt primair in de vorm van scheiden wonen en zorg bekostigd

 

Traject woonbegeleiding na verslavingsbehandeling is altijd tijdelijk (bij voorkeur niet langer dan 1 jaar). De noodzakelijke indicatieduur wordt door het regionaal team Maatschappelijke Zorg vastgesteld. Indicaties voor dit traject worden niet met terugwerkende kracht verstrekt.

 

Ad 4. Specialistisch wonen thuis

Een klein aantal (bestaande) cliënten vult Specialistisch wonen thuis in. Er is 24-uurs zorg nodig, maar dat wordt in de thuissituatie ingezet. In uitzonderlijke situaties kan ervoor worden gekozen om Specialistisch wonen thuis in te zetten:

  • In het geval cliënten groepsongeschikt zijn;

  • In het geval dat er geen reguliere Beschermd wonen voorziening beschikbaar is waar passende ondersteuning geboden kan worden, ook niet buiten de regio;

  • In het geval cliënten zo lang op een plek in een reguliere Beschermd wonen instelling moeten wachten dat hun problematiek zal verslechteren en/of er is zodanig veel ondersteuning nodig dat dit de overbruggingszorg ver te boven gaat.

Indicaties voor Specialistisch wonen thuis worden voor één jaar afgegeven. Daarna moet er een herindicatie worden aangevraagd. Uitgangspunt blijft altijd dat iemand op een wachtlijst voor een reguliere Wonen met ondersteuning-voorziening komt. Er dienen dan ook doelen te worden opgesteld om te werken aan de mogelijkheid om in een reguliere Wonen met ondersteuning-voorziening te kunnen functioneren. Na zes maanden vindt er een evaluatie van deze doelen plaats. Verder zijn de reguliere voorwaarden van Wonen met ondersteuning van toepassing bij het indicatieproces.

 

De zorg wordt geleverd vanuit een persoonsgebonden budget (pgb). Dit moet door meerdere professionals worden uitgevoerd. In sommige situaties is het noodzakelijk dat een deel van de zorg door een non-professional wordt uitgevoerd. Dit wordt per cliënt bekeken en beoordeeld. In dit geval dient minimaal 10% van de zorg te worden geleverd door een professional.

 

De ondersteuning rondom de cliënt dient gecoördineerd te worden door een professional uit de hulpverlening. Deze coördinator zorgt dat de ondersteuning die de cliënt ontvangt op elkaar is afgestemd en is een aanspreekpunt voor de consulenten en andere hulp/zorgverleners. De cliënt kan zelf een coördinator aandragen of de consulent kan een coördinator zoeken. Een externe coördinator die geen actieve rol heeft in de zorg van de cliënt is ook een mogelijkheid, maar deze zal moeten worden betaald vanuit het beschikbare budget.

Artikel 7.4. Aanvullende criteria (specialistische) maatschappelijke opvang

  • 1.

    Aanvullende criteria maatschappelijke opvang

    • De regio Holland Rijnland heeft gekozen om de Maatschappelijke opvang zo veel mogelijk lokaal te organiseren. In aanvulling op de algemene criteria gesteld in artikel 3.9 kan een inwoner in aanmerking komen voor Maatschappelijke opvang als:

    • De inwoner feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek of aan detentie, en

    • De inwoner niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

    • De inwoner niet zelfredzaam is. De inwoner heeft onvoldoende vermogen om zichzelf te redden op alle levensterreinen met zo min mogelijk professionele ondersteuning en zorg. Dit blijkt uit het ondersteuningsplan van de inwoner.

    • De inwoner geen voldoende steunend netwerk heeft. De inwoner heeft geen familieleden, vrienden, kennissen, collega’s en/of buren die praktische, sociale of emotionele steun kunnen bieden.

  • 2.

    Aanvullende criteria specialistische maatschappelijke opvang

  • In een aantal situaties kan maatschappelijke opvang voor de inwoner geen geschikte optie zijn. In aanvulling op de onder 1 vermelde criteria kan een inwoner in aanmerking komen voor Specialistische maatschappelijke opvang als:

    • De inwoner vanwege de ernst of grilligheid van de problematiek in de regel aangewezen is op 24/7 aanwezigheid van ondersteuning en/of toezicht.

    • Er een ernstig vermoeden van een psychische aandoening of diagnostiek rondom een psychische aandoening aanwezig is. De diagnose en/of psychosociale problemen zijn vastgesteld door een specialist (BIG geregistreerd) op het gebied van GGZ.

    • Middelengebruik van de inwoner leidt tot ernstig orde verstorend gedrag op de lokale opvanglocatie.

Artikel 7.5. Aanvullende criteria vrouwenopvang

De gemeente Leiden is namens regio Holland Rijnland de centrumgemeente voor de vrouwenopvang. In aanvulling op criteria gesteld in artikel 3.9 kan een inwoner in aanmerking komen voor vrouwenopvang:

  • a.

    een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang inclusief bescherming en bijbehorende ondersteuning als deze:

    • slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de woonsituatie moet verlaten, en

    • 18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige woonsituatie te creëren.

  • b.

    een slachtoffer van huiselijk geweld, waartoe ook alle leden van het gezin met hun onderlinge gezinsrelaties en patronen behoren, in aanmerking komen voor ambulante hulpverlening als:

    • het slachtoffer of de ouder met gezag of verzorger 18 jaar of ouder is, en

    • het slachtoffer en de leden van het gezin niet in staat zijn om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, en opvang niet of niet meer nodig is.

Artikel 7.6. Persoonsgebonden budget specialistisch Wonen met ondersteuning

Een inwoner kan gebruikmaken van een persoonsgebonden budget voor Wonen met ondersteuning. Een persoonsgebonden budget Wonen met ondersteuning kan alleen worden ingezet als de inwoner woont in een wooninitiatief. De inwoner moet kunnen motiveren waarom een persoonsgebonden budget een passende vorm van ondersteuning is. De inwoner kan het persoonsgebonden budget inzetten als het een wooninitiatief binnen de grenzen van de Leidse regio is, of voor specialistische voorzieningen, binnen de regio Holland Rijnland. De inwoner moet formeel wonen bij het wooninitiatief (basis registratie personen).

 

Voorwaarden wooninitiatief

  • Er kunnen kwaliteitseisen gesteld worden in lijn met de gestelde voorwaarden bij zorg in natura.

  • In een wooninitiatief wonen minimaal drie en maximaal 26 bewoners, die een pgb ontvangen voor ten minste de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding Individueel;

  • Doordat zij pgb’s bundelen wordt er gezamenlijk zorg ingekocht;

  • De bewoners verblijven op één BRP adres, of op meerdere BRP adressen binnen een straal van 100 meter, waarin ten minste één gemeenschappelijke verblijfsruimte aanwezig is, die geschikt is om de bewoners in de gelegenheid te stellen samen activiteiten te ontplooien;

  • Indien een persoon inwoont bij ouders, vertegenwoordigers of andere particuliere personen, dan wordt dit niet beschouwd als een wooninitiatief.

Wanneer een organisatie de is gecontracteerd voor Wonen met Ondersteuning (Zorg in natura), kan de organisatie niet diezelfde ondersteuning via een persoonsgebonden budget leveren.

Hoofdstuk 8. Maatwerkvoorziening woonvoorziening

Artikel 8.1. Inleiding

Het te bereiken resultaat ”wonen in een geschikte woning” omvat de elementaire woonfuncties. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich gelijkvloers en tussen etages verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Er wordt geen rekening gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als de inwoner deze noodzakelijk en regelmatig gebruikt.

Artikel 8.2. Eigen verantwoordelijkheid

Uitgangspunt is dat iedere inwoner zelf zorg dient te dragen voor een geschikte woning. Als de problemen een gevolg zijn van een verhuizing naar een niet geschikte woning (al dan niet vanuit een geschikte woning) en er geen belangrijke redenen, zoals een medische noodzaak of de nabijheid van mantelzorg of sociale problematiek, zijn voor de verhuizing is de inwoner zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een oplossing voor deze problemen. Wanneer de ondervonden problemen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woning is het oplossen van deze problemen de verantwoordelijkheid van de inwoner.

Artikel 8.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Voor het resultaat “wonen in een geschikte woning” geldt dat dit gerealiseerd kan worden met de algemeen gebruikelijke voorzieningen uit bijlage 1. Een inwoner is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf, en eventuele montage van deze voorzieningen, tenzij tijdens het onderzoek is gebleken dat een inwoner daar niet toe in staat kan worden geacht.

Artikel 8.4. Plotselinge noodzaak

Bij plotselinge noodzaak gaat het om problemen met de geschiktheid van de woning die onverwacht zijn ontstaan, doordat een inwoner op een bepaald moment, zonder dat dit op basis van leeftijd of aandoening te verwachten is, geconfronteerd wordt met een beperking met consequenties voor de geschiktheid van de woning.

Artikel 8.5. Zelfstandige woonruimte

Een zelfstandige woning kan zowel een gekochte woning als een huurwoning zijn. Voor woonwagens met een vaste standplaats, voor woonschepen met een officiële ligplaats en voor het woonverblijf van binnenschepen gelden dezelfde voorwaarden als voor zelfstandige woningen.

Artikel 8.6. Primaat van verhuizen

Als blijkt uit het onderzoek dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om het probleem op te lossen beoordeelt het college eerst of het resultaat “wonen in een geschikte woning” ook te bereiken is via een verhuizing. Dit gebeurt in ieder geval indien de individuele maatwerkvoorziening het bedrag van € 10.000,- overstijgt.

 

Hierbij zullen tenminste de volgende aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een nieuwe woning beschikbaar komt (in verband met de medisch en sociaal verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de inwoner en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Hierbij kunnen de volgende aspecten aan de orde komen:

  • gevolg van de verhuizing op de reisafstand voor de mantelzorger;

  • frequentie van mantelzorg (aantal keren per dag of per week);

  • gevolg van de verhuizing op het sociaal netwerk (het verdwijnen/verkleinen van het sociale netwerk als gevolg van een verhuizing betekent vaak lastenverzwaring voor de mantelzorger).

Tijdelijke maatwerkvoorzieningen

Het aanbrengen van eenvoudige, tijdelijke maatwerkvoorzieningen is mogelijk als de situatie in de huidige woning zodanig is, dat er per direct enige aanpassingen noodzakelijk zijn.

 

Indien er direct grote aanpassingen nodig zijn en de verwachting is dat een nieuwe woning niet direct beschikbaar komt, dan dient opnieuw een afweging tussen aanpassen en verhuizen plaats te vinden.

 

Tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten

Als het primaat van verhuizen van toepassing is, kan het college, zonder aparte aanvraag, een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken. Bij beoordeling van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was.

 

De verhuiskostenvergoeding is een tegemoetkoming in de meerkosten van verhuizing. In beginsel komen alleen verhuiskosten (verhuiswagen en kosten voor de inzet van verhuizers) en stofferingskosten (onroerende zaken als tapijt, behang en schilderwerk) in aanmerking voor de vergoeding. De tegemoetkoming wordt gebaseerd op het gemiddelde van de geldende verhuis- en inrichtingstarieven voor een standaardwoning.

 

Een verhuiskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-compenserende wijze kunnen worden opgelost. Meestal gaat het om belemmeringen van fysieke aard, maar in voorkomende gevallen kan het ook gaan om psycho-sociale problematiek. Bij psycho-sociale problematiek moet er sprake zijn van beperkingen in de zin van de Wmo van de inwoner in combinatie met de specifieke woning van de inwoner. Wanneer omgevingsfactoren (gedragingen van anderen) de belangrijkste belemmering zijn, is een tegemoetkoming vanuit de Wmo niet aan de orde.

 

Er wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning of niet geschikt zijn voor de specifieke situatie van de inwoner. Het college verstrekt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning.

 

Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.

Artikel 8.7. Maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning

De maatwerkvoorziening moet er voor zorgdragen dat de inwoner zich in, om en nabij zijn woning zodanig kan redden zodat normaal, of in ieder geval acceptabel, functioneren mogelijk is. Het gaat hierbij dus om alle verplaatsingen die nodig zijn voor een normaal gebruik van de woning. Bij het normale gebruik van de woning horen ook verplaatsingen naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon. Wat het balkon betreft moet het mogelijk zijn daar te komen, de inrichting van het balkon is de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. In principe worden aanpassingen aan de zolder niet als noodzakelijke maatwerkvoorziening aangemerkt. In beginsel wordt in een woning niet meer dan één traplift aangebracht.

 

Specifieke criteria ten aanzien van een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning

  • 1.

    In aanvulling op de algemene criteria voor een maatwerkvoorziening kan een inwoner in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als hij:

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

    • b.

      alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, of

    • c.

      een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis, met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2.

    Een inwoner met beperkingen kan alleen voor een woonruimteaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt als de inwoner zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 4.

    Er worden geen maatwerkvoorzieningen verstrekt voor:

    • a.

      het aanpassen van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het aanpassen van, specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel maatwerkvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 5.

    De aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

      • het verbreden van toegangsdeuren;

      • het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het gebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

      • het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

      • het aanbrengen van een trapleuning bij een portiekwoning;

      • het plaatsen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het gebouw;

    • d.

      de inwoner verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud of is ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning kan het college zowel bouwkundige als niet-bouwkundige, evenals losse en nagelvaste, maatwerkvoorzieningen verstrekken. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen.

De maatwerkvoorzieningen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de maatwerkvoorziening altijd een nieuwe voorziening moet zijn.

 

Bouwkundige en niet bouwkundige maatwerkvoorzieningen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen moet worden gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden conform het gemeentelijk inkoopbeleid.

Artikel 8.8. Eigenaar maatwerkvoorziening

De kosten van een maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. De beschikking wordt verstuurd aan de inwoner aan wie de maatwerkvoorziening wordt verstrekt, met een afschrift aan de eigenaar. Bij huurwoningen kan, in overleg met de woningcorporatie, hiervan worden afgeweken.

Artikel 8.9. Bezoekbaar / logeerbaar maken van de woning voor inwoners van een instelling

De situatie waarbij de inwoner in een instelling verblijft en er een maatwerkvoorziening aangevraagd wordt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders of van de partner is een uitzonderingssituatie. Er is dan weliswaar sprake van één hoofdverblijf, namelijk de instelling, maar er wordt ook één woning zeer regelmatig bezocht, namelijk de woning van ouders of van de partner. De ondersteuningsplicht gaat hier in beginsel niet verder dan dat de inwoner de woonruimte, de woonkamer, een slaapvoorziening (kan bed in woonkamer zijn) en het toilet moet kunnen bereiken en gebruiken.

Artikel 8.10. Onderhoud, keuring en reparatie maatwerkvoorzieningen voor wonen in een geschikte woning

Indien het college wettelijk verplicht is een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning te onderhouden en te repareren kunnen deze vergoed worden. Dat deze kosten onderdeel uitmaken van de maatwerkvoorziening wordt vermeld in de beschikking. Het gaat daarbij alleen om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden, zoals een traplift of plafondlift. Bij het bepalen van de hoogte van de maatwerkvoorziening kunnen alleen de werkelijk gemaakte reële kosten van keuring en onderhoud en reparatie voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij wordt ook de afweging gemaakt of het verwijtbare/te voorkomen kosten betreft. De kosten worden op declaratiebasis, indien het incidentele kosten betreft met toestemming van het college vooraf, toegekend.

 

Indien een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, zijn de kosten van keuring en onderhoud en/of reparatie in het persoonsgebonden budget als instandhoudingskosten meegenomen.

Artikel 8.11. Verwijderen maatwerkvoorzieningen

Er kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een vergoeding voor het verwijderen van een ingrijpende woningaanpassing, die op grond van de Wmo is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar of verkoopbaar is. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijk gemaakte reële kosten.

Artikel 8.12. Woningsanering

Er kan éénmalig een maatwerkvoorziening voor het wonen in een geschikte woning in de vorm van een woningsanering worden verstrekt. Hiervoor gelden wel een aantal voorwaarden.

  • 1.

    Er is een acute noodzaak voor woningsanering, vanwege klachten aan de luchtwegen in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, vastgesteld. Deze noodzaak dient door middel van een bericht van een longverpleegkundige te worden aangetoond.

  • 2.

    De aanvraag voor de woningsanering moet zijn aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal de allergie voor huisstofmijt is vastgesteld.

  • 3.

    Bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking is geen sprake van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering en mag de huidige woning niet eerder door de inwoner op grond van de Wet of andere wet- en regelgeving zijn gesaneerd.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een voorziening voor woningsanering kan het college rekening houden met de leeftijd van de huidige materialen in de woning. Immers, bij een bepaalde leeftijd zijn de materialen aan vervanging toe. De inwoner heeft dan kunnen sparen voor vervanging van deze materialen.

Artikel 8.13. Belang mantelzorgers

Bij het bepalen van een maatwerkvoorziening in de vorm van bouwkundige woonvoorzieningen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

 

Mantelzorgwoning

Als sprake is van een voornemen tot realisatie van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Het uitgangspunt is dat de uitgaven (denk aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen) die de verzorgde had bij het wonen in de oude situatie, nu aan het wonen in de mantelzorgwoning besteed moeten worden. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.

 

De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Voor de plaatsingskosten van de mantelzorgwoning wordt geen subsidie verleend.

Hoofdstuk 9. Maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening

Artikel 9.1. Resultaat

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening is bedoeld om een inwoner in staat te stellen zich in en om de woning zittend te verplaatsen. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning en om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Onder het verplaatsen in de woning wordt verstaan dat een inwoner in staat moet zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging indien daar noodzakelijk en regelmatig gebruik van wordt gemaakt, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

De verstrekte rolstoelvoorziening kan nieuw of gebruikt zijn.

Artikel 9.2. Aanvullende criteria rolstoelvoorziening

In aanvulling op de onder artikel 3.9. genoemde algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen gelden voor rolstoelen nog een aantal specifieke criteria.

 

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om inwoners die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

 

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal zo nodig via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Hierbij is bepalend dat de verleende mantelzorg relevant en substantieel is. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.

Artikel 9.3. Incidenteel rolstoelgebruik

Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend indien een inwoner zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om inwoners die rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn (bijvoorbeeld in ziekenhuizen, pretparken).

 

Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop de inwoner is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen.

Artikel 9.4. Sportrolstoel

De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze wordt gezien als een maatwerkvoorziening bedoeld om deel te nemen aan recreatieve activiteiten. Deze dient bij te dragen aan de participatie in de maatschappij. Uitgangspunt is dat iedereen met een beperking moet kunnen sporten in de sport van hun keuze. Bij de toekenning moet worden gekeken of de deelname aan de sport bijdraagt aan de participatie. In beginsel is deelname aan één sport dan ook voldoende. Toekenning van een sportrolstoel kan alleen maar wanneer de rolstoel noodzakelijk is voor de beoefening van deze sport en wanneer aangetoond is dat de sport daadwerkelijk beoefend gaat worden (bijvoorbeeld door een lidmaatschap). Bij de aanvraag dienen 2 offertes overlegd te worden. Wanneer men de sport professioneel gaat beoefenen zijn de sportvereniging, bond en fondsen voorliggend.

 

Verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het bedrag waarmee voor een periode van drie jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden, wordt gezien als meerkosten ten opzichten van een persoon zonder beperkingen die sport beoefent. Betaling vindt plaats aan de inwoner zelf of rechtstreeks aan de leverancier van de sportrolstoel na overlegging van de definitieve nota.

 

Indien de kosten van de gekozen rolstoel de gemaximeerde vergoeding overschrijden, dient de inwoner de meerkosten zelf te betalen.

 

Na afloop van de periode van 3 jaar, volgt geen automatische vervanging van de sportrolstoel, maar zal, bij het verzoek tot vervanging, een beoordeling plaatsvinden van de technische staat van de sportrolstoel.

 

Afhankelijk daarvan wordt al dan niet overgegaan tot verstrekking van een nieuwe gemaximeerde vergoeding.

Artikel 9.5. Persoonsgebonden budget

Indien voor een persoonsgebonden budget wordt gekozen om de noodzakelijke rolstoelvoorziening aan te schaffen, geldt het volgende:

 

Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die de inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen;

De gemeente hanteert een gebruiksduur van zeven jaar voor een rolstoel. Voor een sportrolstoel geldt een gebruiksduur van drie jaar.

  • De inwoner is verplicht om gedurende de gebruiksduur de, via het persoonsgebonden budget aangeschafte, rolstoel voldoende te laten onderhouden;

  • De inwoner is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de, via het persoonsgebonden budget aangeschafte, elektrische rolstoel een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten;

  • De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij gelden als maximum de in het geldende Financieel besluit opgenomen bedragen voor de aanschaf. Dit is inclusief standaardfabrieksopties en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering;

  • De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen aan de rolstoel worden voor 100% vergoed.

Artikel 9.6. Restwaarde rolstoel

Indien vaststaat dat de inwoner de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de inwoner binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van de inwoner.

 

Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.

Indien de inwoner aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt. De restwaarde van de rolstoel wordt bepaald op basis van een in het geldende Financieel besluit opgenomen percentage.

Hoofdstuk 10. Maatwerkvoorziening vervoersvoorziening

Artikel 10.1. Resultaat

Een maatwerkvoorziening vervoer is bedoeld om een inwoner in staat te stellen tot aanvaardbare maatschappelijke participatie en zal ingezet worden wanneer een inwoner geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer en het aanvullend openbaar vervoer in de directe woon- en leefomgeving dan wel van

 

Aanvaardbare maatschappelijke participatie wil zeggen dat een inwoner, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen moet kunnen ontmoeten, contacten moet kunnen onderhouden en aan maatschappelijke activiteiten moet kunnen deelnemen. Een voorziening die overwegend bedoeld is om te recreëren of te sporten, hoeft in beginsel niet te worden verstrekt.

 

Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, is afhankelijk van de individuele situatie. Bij maatwerkvoorzieningen voor vervoer moet worden gedacht aan een scootmobiel, driewielfiets en de Regiotaxi. Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie.

Artikel 10.2. Aard van de verplaatsingen

Het verplaatsen en vervoeren in de directe woon- of leefomgeving betreft een breed scala van verplaatsingen. Het heeft betrekking op verplaatsingen, die nodig zijn voor het doen van boodschappen, om naar artsen, paramedici of specialisten te gaan en voor ziekenhuisonderzoek. Verder kan het gaan om verplaatsingen om bestemmingen te bereiken waar men contact heeft met medemensen en/of deel kan nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. De (extra) vervoersbehoefte of vervoerskosten in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk vormt in beginsel geen aanleiding voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor vervoer.

 

Tijdens het onderzoek is het noodzakelijk de vervoersbehoefte van de inwoner vast te stellen. Deze behoefte wordt onderzocht aan de hand van de volgende kenmerken:

  • Verplaatsingsgedrag.

  • Verplaatsingsmotief (waarom)

  • verplaatsingsbestemming (waarheen);

Artikel 10.3. Gemiddelde vervoersbehoefte

Met een vervoersvoorziening moet de inwoner in staat gesteld worden om zich per jaar minimaal 1500 kilometer te verplaatsen. Het kan voorkomen dat er een grotere of kleinere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of er een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische situatie van de inwoner.

 

Aanpassing omvang bij grotere vervoersbehoefte

Een verhoging van het aantal beschikbaar gestelde kilometer kan aan de orde zijn in situaties dat frequenter vervoer noodzakelijk is. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij intensieve medische behandeling (waarbij het vervoer niet vergoed wordt door de zorgverzekeraar) of bij een partner die in een verpleeghuis verblijft, waardoor de beschikbaar gestelde vervoersvoorziening bijna volledig door dit vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan een aanvullende vervoersvoorziening verstrekt worden.

 

Aanpassing omvang bij combinatie met andere vervoersvoorziening(en)

Als gebruik wordt gemaakt van een andere verstrekte vervoersvoorziening zoals een scootmobiel of driewielfiets of als gebruik wordt gemaakt van een eigen vervoersmiddel kan een aanpassing plaatsvinden in het aantal verstrekte kilometers. Het aantal kilometers kan worden verlaagd, afhankelijk van de mate waarin de andere vervoersvoorziening/het andere vervoersmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.

 

Indien een partner aanwezig is met eenzelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de vervoersvoorziening, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte.

 

Tenslotte kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening indien het gaat om een vervoersvoorziening voor kinderen. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte.

Artikel 10.4. Directe leefomgeving

Als leefomgeving in het kader van het vervoeren en verplaatsen wordt een afstand van 15 tot 20 kilometer rondom de woning als redelijk aangemerkt. Wel is het zo dat de inwoner een minimaal aantal basisvoorzieningen moet kunnen bereiken.

Bij dreigend sociaal isolement kan de vervoersvoorziening worden afgegeven voor reizen buiten de directe woon- en leefomgeving, indien de Valysregeling (zie artikel 10.6) daar niet in kan voorzien.

Artikel 10.5. Voorliggende voorzieningen

Het college houdt tijdens het gesprek en het onderzoek rekening met de mogelijkheden om de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie op het gebied van vervoeren en verplaatsen met voorliggende voorzieningen te compenseren.

 

Vervoer in het kader van betaalde arbeid

Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een vervoermiddel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid en regulier onderwijs. Heeft men voor dit vervoer een aparte vervoersvoorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan kan deze voorziening vergoed worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de WIA of via de werkgever.

 

Vervoer in het kader van onderwijs

Er kan aanspraak bestaan op vervoer van en naar school op grond van het leerlingenvervoer. Het UWV kan vergoedingen en hulpmiddelen verstrekken voor leerlingen en studenten met een ziekte of handicap. In het kader van de Wet passend onderwijs worden scholen (waarschijnlijk) verantwoordelijk voor het vervoer.

 

Vervoer in het kader van dagbesteding

Vervoer naar en van een dagbestedingslocatie is, indien nodig, onderdeel van de maatwerkvoorziening gericht op daginvulling.

 

Ziekenvervoer via de Zorgverzekeringswet

In sommige gevallen vergoedt de zorgverzekeraar uit de Zorgverzekeringswet het vervoer naar en van een ziekenhuis, zorgverlener of instelling. Dat hangt onder meer af van de ziekte die iemand heeft. Het vervoer kan per ambulance plaatsvinden of met (eigen) auto, taxi of openbaar vervoer. Als begeleiding nodig is, kan de zorgverzekeraar de kosten van vervoer van een begeleider ook vergoeden. Bij vervoer geldt een eigen bijdrage per kalenderjaar en is het eigen risico van toepassing.

 

De zorgverzekeraar vergoedt alleen kosten voor het gebruik van de (eigen) auto, taxi of openbaar vervoer als een verzekerde:

  • nierdialyses moet ondergaan in een instelling;

  • behandelingen met chemotherapie, immuuntherapie of radiotherapie moet ondergaan;

  • zich uitsluitend per rolstoel kan verplaatsen;

  • een zeer beperkt gezichtsvermogen (slechtziendheid) heeft dat verplaatsing zonder begeleiding niet mogelijk is;

  • jonger dan 18 jaar is, en gebruikmaakt van verzorging vanwege complexe somatische (lichamelijke) problematiek, of een lichamelijke handicap heeft;

  • aangewezen is op geriatrische revalidatiezorg;

  • Is aangewezen op dagbehandeling die in een groep wordt verleend en die onderdeel is van een zorgprogramma bij geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (GZSP).

Vergoeding van ziekenvervoer is beperkt tot bovengenoemde categorieën. Wanneer een verzekerde niet tot de genoemde categorieën behoren, kan soms toch een vergoeding van vervoerskosten plaatsvinden. De verzekerde kan daarover contact opnemen met de zorgverzekeraar.

 

Vervoer in het kader van ontspanning en recreatie

Het college heeft geen ondersteuningsplicht als de ondersteuningsbehoefte uitsluitend bestaat uit verplaatsingen en vervoer gericht op recreatie en ontspanning..

Artikel 10.6. Beoordelingscriteria

Tijdens het onderzoek zal beoordeeld moeten worden of de inwoner in overwegende mate en langdurig geen gebruik kan maken van het regulier vervoer dan wel het aanvullend openbaar vervoer. Tevens zal beoordeeld moeten worden welke andere vervoersvoorzieningen de inwoner tot zijn beschikking heeft.

 

Met langdurig wordt over het algemeen verstaan dat de situatie langer duurt dan zes maanden.

Als een inwoner, al dan niet met gebruik van hulpmiddelen, in redelijk tempo in staat is zelfstandig 800 meter af te leggen, wordt de inwoner geacht het openbaar vervoer te kunnen gebruiken. Kan de inwoner deze afstand afleggen, maar is het onmogelijk om het openbaar vervoer in te komen, kan de inwoner in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening vervoer.

 

Tevens moet beoordeeld worden of de inwoner zonder de verstrekking van een vervoersvoorziening in staat geacht kan worden om sociale contacten te onderhouden en kan deelnemen aan het ‘leven van alledag’.

 

Andere aspecten waar bij het onderzoek naar gekeken wordt, zijn:

Mobiliteit

  • maximale loopafstand op goede dag;

  • maximale loopafstand op slechte dag;

  • gebruik loophulpmiddel (rollator, wandelstok, kruk, et cetera).

Uithoudingsvermogen

  • maximale reisduur;

  • kan gedurende de reis overstappen;

  • invloed weersomstandigheden op functioneren;

  • invloed tijdstip (overdag/avond) op functioneren.

Organisatie en begeleiding van de reis

  • kan zonder begeleiding met het OV;

  • kan met begeleiding in het OV, zonder begeleiding met de taxi;

  • kan met begeleiding in het OV en met begeleiding met de taxi;

  • kan alleen met begeleiding met de taxi.

Combinatiemogelijkheden bij vervoer in de taxi

  • kan met iedereen gecombineerd worden;

  • kan alleen met eigen doelgroep gecombineerd worden;

  • kan met niemand gecombineerd worden.

Artikel 10.7. Vervoersvoorziening in de vorm van Collectief vraagafhankelijk vervoer: Regiotaxi

Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een noodzaak om een vervoersprobleem bij het verplaatsen in de directe woonomgeving te compenseren, ligt het primaat altijd bij het collectief vraagafhankelijk vervoer: de Regiotaxi.

 

In de Leidse regio is het collectief vraagafhankelijk vervoer beschikbaar via Regiotaxi Holland Rijnland. De Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. De taxi rijdt van deur tot deur. Net als bij het normaal openbaar vervoer wordt de ritprijs bepaald door het aantal kilometers dat de reiziger zich verplaatst met de taxi. Het vervoerssysteem is toegankelijk voor iedereen die, met of zonder rolstoel, zelfstandig of met begeleiding kan reizen. Met de Regiotaxi kan ook buiten de regio (meer dan 25 kilometer) worden gereisd, hiervoor geldt het volledige tarief.

 

Inwoners met beperkingen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding voor dit collectieve vervoersysteem vanuit de Wmo.

 

Voor wat betreft de Regiotaxi is de gemeente verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met 25 kilometer vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 25 kilometer vanaf het woonadres van de pashouder.

 

Standaardverstrekking Regiotaxi vanuit de Wmo

De standaardvergoeding betreft een vergoeding voor het gebruik van de Regiotaxi waarmee de inwoner minimaal 1500 kilometer in de directe leefomgeving kan reizen. Het maximaal aantal kilometers dat wordt verstrekt, wordt jaarlijks opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke zorg Zoeterwoude. De inwoner met een Wmo-vervoersvoorziening heeft een Wmo-vervoerspas en betaalt in de Regiotaxi een tariefsbijdrage per kilometer.

 

Begeleiding bij het gebruik van de Regiotaxi

Inwoners kunnen voor hun verplaatsingen met de Regiotaxi aangewezen zijn op begeleiding. Die noodzaak van begeleiding kan verschillende achtergronden hebben. Meereizen van de begeleider is dan verplicht.

 

  • a)

    Medische noodzaak van begeleiding onderweg

    De begeleider moet kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld bij een epilepsieaanval of een andere uiting die het gevolg is van de beperking. Bij deze groep is het noodzakelijk dat er iemand aanwezig is die kennis van zaken heeft en kan ingrijpen wanneer dat nodig is.

  • b)

    Medische noodzaak waardoor er behoefte is aan toezicht onderweg

    De noodzaak van begeleiding tijdens de rit ligt vervat in het feit dat er een medische oorzaak is waardoor de inwoner de regie kwijt kan raken. In verband met bijvoorbeeld gedragsproblemen kan er niet zonder toezicht worden gereisd, omdat extra aandacht is vereist van iemand met enig overwicht. Voorbeelden hiervan zijn psychogeriatrische (bijvoorbeeld dementie) of psychiatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld fobieën) of gedragsstoornissen ten gevolge van hersenbeschadigingen.

    Indien sprake is van medische noodzaak van begeleiding of toezicht kan dit geleverd worden door één begeleider. Deze begeleider kan zonder extra kosten meereizen met de Regiotaxi.

Artikel 10.8. Valysregeling

Wanneer een inwoner een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 25 kilometer openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 25 kilometer openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner (met andere woorden: buiten de directe woon- en leefomgeving) kan het vervoer geregeld worden met de Valysregeling. Voordat gebruik gemaakt kan worden van de Valysregeling zal de inwoner hiervoor zelf een pas moeten aanvragen.

 

Criteria daarvoor zijn:

  • een bewijs van de gemeente dat u recht heeft op Wmo-vervoer;

  • een bewijs van de gemeente dat u recht heeft op een Wmo-rolstoel of scootmobiel;

  • een gehandicaptenparkeerkaart van de gemeente;

  • een begeleiderskaart van het Openbaar vervoer;

  • een verklaring van, of namens, uw gemeente dat ondanks dat u niet beschikt over bovenstaande documenten er wel een noodzaak voor bovenregionaal vervoer bestaat.

Artikel 10.9. Vervoersvoorziening in de vorm van tegemoetkoming eigen auto of vervoer door derden

Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een vervoersvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een individuele (rolstoel)taxi of het gebruik van de eigen auto verstrekken. Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor bepaalde inwoners geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • inwoners die tijdens de rit noodzakelijk gebruik moeten maken van bepaalde hulpmiddelen en deze hulpmiddelen niet mee kunnen nemen in de regiotaxi;

  • inwoners die vanwege ernstige maag-darm-blaasstoornissen te kampen hebben met niet op te vangen incontinentie;

  • inwoners die ernstige benauwdheid ondervinden als gevolg van bijvoorbeeld allergie, COPD/astma waardoor reizen met anderen onmogelijk is;

  • situaties in verband met privacygevoelige zaken die een extreme schaamte of gêne tot gevolg hebben voor de cliënt.

Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt.

 

De tegemoetkoming voor vervoer door derden kan alleen verstrekt worden indien er zowel sprake is van een contra-indicatie voor het gebruik van collectief vraagafhankelijke vervoer (Regiotaxi) als voor individueel taxivervoer. De aanwezigheid van contra-indicaties dient aangetoond te zijn door daarvoor bevoegde deskundigen. Onder bevoegde deskundigen worden bijvoorbeeld orthopedagogen, gedragspsychologen of instellingsartsen verstaan. Dit vervoer door derden heeft veelal betrekking op bewoners van zorginstelling Swetterhage waarbij sprake is van (ernstige) gedragsproblematiek.

Artikel 10.10. Duur van de verstrekking

De beschikking wordt voor onbepaalde tijd afgegeven. Bij wijzigingen in het soort vervoer, in de hoogte van tegemoetkomingen, de gezinssituatie of het inkomen moet een nieuwe beschikking worden afgegeven.

De voorziening gaat in per de eerste van de maand waarin de voorziening is aangevraagd en eindigt per de eerste van de maand volgend op de datum waarop het recht op de voorziening eindigt. In geval van overlijden is de einddatum de datum van overlijden.

Er kan soms toekenning van een vergoeding voor een tijdelijke periode plaatsvinden. Dit is het geval als in het medisch advies een herkeuring wordt aangegeven. In dat geval vindt er een nieuw medisch onderzoek plaats om te kijken of de vergoeding verlengd kan worden..

Artikel 10.11. Vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel of driewielfiets

Bij een maatwerkvoorziening voor verplaatsen moet, naast het collectief vraagafhankelijk vervoer, worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen en driewielfietsen die, al dan niet in combinatie met de Regiotaxi, voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie zorgen.

 

Tijdens het onderzoek zal beoordeeld moeten worden welke andere vervoersvoorzieningen de inwoner tot zijn beschikking heeft. Met andere vervoersvoorzieningen die de inwoner tot zijn beschikking heeft, worden bijvoorbeeld een auto, fiets of (elektrische) rolstoel bedoeld. Is de inwoner in staat om met gebruik van de andere vervoersmiddelen op de plaats van bestemming te komen, komt de inwoner in principe niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening.

 

Bij inwoners met een loopafstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vraagafhankelijk vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de korte afstand. Een dergelijke individuele maatwerkvoorziening kan alleen worden verstrekt indien de inwoner verantwoord met het middel overweg kan en over een adequate stalling beschikt. Indien er geen stalling aanwezig is, kan het college het realiseren van een stalling opnemen in de maatwerkvoorziening. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende maatwerkvoorziening..

Artikel 10.12. Vervoersvoorziening in de vorm van aanpassing eigen auto

Indien inwoners een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op twee wielen dan wel de Regiotaxi of indien mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing. Deze aanpassing kan betrekking hebben op:

  • de bediening en besturing van de auto;

  • het in en uit de auto komen;

  • de zithouding;

  • het mee kunnen nemen van hulpmiddelen.

Voorwaarden aanpassing eigen auto

De tegemoetkoming voor de autoaanpassing wordt voor een periode van zeven jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor een zelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed. Dit geldt niet bij een calamiteit. De tegemoetkoming wordt alleen toegekend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • er kan géén gebruik gemaakt worden van een verplaatsingsmiddel op twee wielen en

  • het (aanvullend)openbaar vervoer of de taxi; óf

  • de belanghebbende maakt deel uit van een gezin bestaande uit meer dan 2 personen,

    • én kan geen gebruik maken van een verplaatsingsmiddel op twee wielen en het openbaar vervoer,

    • én de gezinssituatie speelt een substantiële rol in de vervoersbehoefte van belanghebbende. Dwz: men kan aannemelijk maken dat er veelal in gezinsverband wordt gereisd.

  • de eigen auto kan niet worden gebruikt als de auto niet is aangepast aan de beperkingen van de inwoner;

  • er is geen (medische) contra-indicatie om in een auto te kunnen rijden;

  • de bestuurder is de aanvrager of lid van het gezin van de aanvrager;

  • de bestuurder heeft een geldig rijbewijs en is of komt in het bezit (eigenaar) van een auto, gelijktijdig met de autoaanpassing;

  • er treedt naar alle waarschijnlijkheid geen ingrijpende wijziging op in de rijbevoegdheid van de bestuurder.

Ook aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld. De auto moet:

  • redelijk aan te passen en in goede staat zijn;

  • het goedkoopst aan te passen model zijn;

  • in principe niet ouder dan drie jaar zijn of nog minimaal zeven jaar mee kunnen. Dit hoeft niet te gelden bij overplaatsbare aanpassingen.

Tenslotte dienen de aanpassingen aan de auto door de eigenaar verzekerd te worden. Kosten van onderhoud en verzekering van uitsluitend de aanpassingen komen voor compensatie in aanmerking.

Hoofdstuk 11. Beschikking maatwerkvoorziening

Artikel 11.1. Geldigheidsduur

De beschikking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst (bijvoorbeeld Huishoudelijke ondersteuning) wordt voor maximaal vijf jaar afgegeven. Voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van hulpmiddelen en woonvoorzieningen kan hier van worden afgeweken.

 

Rekening houdend met de beperkingen van de inwoner en de mogelijkheid dat de beperkingen kunnen wijzigen binnen de periode van vijf jaar bestaat de mogelijkheid om een kortere geldigheidsduur vast te stellen.

Artikel 11.2. Beschikking bij maatwerkvoorziening in natura

In artikel 10 lid 2 van de Verordening is beschreven wat, bij het verstrekken van een voorziening in natura, in ieder geval dient te worden vastgelegd in de beschikking. Aanvullend daarop wordt in de beschikking tevens vastgelegd welke zorgaanbieder de maatwerkvoorziening zal leveren.

 

In afwijking van bovenstaande is de vrouwenopvang voor onbepaalde tijd gemandateerd tot het afgeven van beschikkingen. Dit is het gevolg van de landelijke afspraken over toetsingscriteria en eventuele plaatsing in een andere regio indien dat vanwege veiligheid noodzakelijk is, zoals beschreven in het Beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang.

Artikel 11.3. Beschikking bij maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget

Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt dit bij beschikking bekend gemaakt aan de inwoner. In artikel 10 lid 3 van de Verordening is beschreven wat, bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget, in ieder geval dient te worden vastgelegd. Aanvullend daarop wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

  • de ‘aard’ van de zorgverlener die de verstrekte maatwerkvoorziening zal leveren (professional instelling, professional ZZP of non-professional);

  • indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van het persoonsgebonden budget.

In de beschikking wordt de verplichting gesteld dat het persoonsgebonden budget besteed moet worden aan, en toereikend moet zijn om, tijdig het resultaat, doel of de activiteit te verwerven waarvoor het budget is toegekend. De voorziening die de cliënt met het persoonsgebonden budget verwerft, hoeft niet exact dezelfde voorziening te zijn als de voorziening die is beschreven in het programma van eisen, maar het mag geen algemeen gebruikelijke voorziening zijn.

 

Wordt een voorziening aangeschaft die niet aan het programma van eisen voldoet, dan bestaat de mogelijkheid dat de inwoner met beperkingen zijn probleem niet volledig compenseert. Voor de daaruit voortvloeiende consequenties is de inwoner met beperkingen zelf verantwoordelijk.

 

In de beschikking voor huishoudelijke ondersteuning of begeleiding wordt opgenomen dat het budget moet worden besteed aan huishoudelijke ondersteuning of begeleiding, en voor welk resultaat het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Daarnaast dient de inwoner een zorgovereenkomst overeen te komen met de zorgverlener.

 

Voor Wonen met ondersteuning gelden een aantal kwaliteitseisen die in de beschikking worden opgenomen:

  • De zorg moet 24-uur per dag oproepbaar zijn;

  • De zorg wordt geleverd aan de hand van een zorgplan waarin is vastgelegd welke doelen de belanghebbende wil bereiken tijdens de periode dat gebruik wordt gemaakt van Wonen met ondersteuning;

  • De zorgverlener beschikt over een geldig VOG;

  • De belanghebbende beschikt over een budgetplan waarin is vastgelegd bij welke zorgverlener(s) zorg ingekocht wordt, het daarvoor afgesproken tarief en het aantal uur per zorgverlener.

Indien het gaat om dienstverlening door één zorgverlener moet belanghebbende aantonen op welke manier de zorg gewaarborgd kan worden als de zorgverlener uitvalt.

Hoofdstuk 12. Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

Artikel 12.1. Inleiding

De Wmo 2015 geeft gemeenten de verplichting en de mogelijkheid tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening heeft in principe de keuze voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Met het persoonsgebonden budget kan ondersteuning op maat geleverd worden.

De keuze voor een persoonsgebonden budget dient altijd een bewuste (en vrijwillige) keuze van de inwoner te zijn. Gemeenten zorgen ervoor dat de inwoner (en bij minderjarigen ook de ouders) wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en de gevolgen van deze keuze.

 

Voor de Wmo geldt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen. Het kan daarbij ook gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstig, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen. Indien de aanvrager dit heeft beargumenteerd zijn deze voorwaarden geen grond voor de gemeente om een persoonsgebonden budget te weigeren.

Artikel 12.2. Beheer persoonsgebonden budget

Bij een persoonsgebonden budget hoort ook het beheren van het budget. Er moet een scheiding aanwezig zijn tussen de budgetbeheerder en de uitvoerende zorgverlener. De zorginstelling of uitvoerende zorgverlener mag niet de financiën rond het persoonsgebonden budget beheren om belangenverstrengeling te voorkomen. De budgethouder, of als er een budgetbeheerder is die de persoonsgebonden budget zaken regelt, is financieel verantwoordelijk.

 

Bij het toekennen van een persoonsgebonden budget dient onderzocht te worden of het beheer ervan in goede handen is. Om een persoonsgebonden budget te kunnen beheren moet de inwoner onder andere in staat zijn een administratie te voeren, de zorgverlener aan te sturen, te evalueren en verantwoordelijkheid te nemen en verantwoordelijkheid af te leggen.

 

Wanneer de budgethouder zelf niet in staat wordt geacht de regie over het persoonsgebonden budget te voeren, kan het beheer bij een bekwaam ander persoon (bijvoorbeeld via het sociaal netwerk dan wel via een bewindvoerder, mentor of gemachtigde), worden ondergebracht. Er is dan sprake van een budgetbeheerder.

 

De budgethouder of budgetbeheerder heeft een grote verantwoordelijkheid en moet vaardig genoeg zijn om de volgende taken te kunnen uitvoeren:

  • Het opstellen van een plan over hoe het pgb besteed zal worden.

  • Kunnen motiveren waarom het persoonsgebonden budget de beste oplossing is.

  • Werkgever kunnen zijn: aansturen, controleren, kwaliteit bewaken.

  • In staat zijn het persoonsgebonden budget administratief te beheren, met taken zoals de (digitale) communicatie met de Sociale Verzekeringsbank; het afsluiten van een zorgovereenkomst, factureren en doorgeven van wijzigingen.

  • Er op toezien dat er actief gewerkt wordt aan het te behalen resultaat.

Artikel 12.3. Overwegende bezwaren tegen verstrekken persoonsgebonden budget

In artikel 2.3.6. lid 2 van de Wet wordt aangegeven dat als er overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget, het college geen keuze hoeft te bieden tussen een maatwerkvoorziening in natura en een persoonsgebonden budget.

In onderstaande opsomming wordt een aantal situaties benoemd waarin een persoonsgebonden budget niet verstrekt hoeft te worden. Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen situaties zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. In deze situaties kan een persoonsgebonden budget worden geweigerd. Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

  • a.

    Het betreft een toekenning voor het collectief vervoer.

    Het verantwoord kunnen laten functioneren van het collectiefvervoerssysteem kan een zwaarwegend belang zijn voor het college om zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer. Deze zwaarwegende bezwaren bestaan volgens het college uit de verwachting dat een substantieel deel van de pashouders, dat nu niet of nauwelijks gebruik maakt van de Regiotaxi, gebruik zal maken van een persoonsgebonden budget, indien er sprake is van een keuzemogelijkheid tussen de Regiotaxi en een persoonsgebonden budget.

  • b.

    Het is voorzienbaar dat in de (medische) situatie van de persoon met beperkingen zich binnen de looptijd van het persoonsgebonden budget een ingrijpende wijziging voordoet.

    De maatwerkvoorziening zal kortere tijd adequaat zijn dan de looptijd van het budget. Bij de in natura verstrekking kunnen de in deze situatie verstrekte maatwerkvoorzieningen worden herverstrekt. Omdat herverstrekking van een, door een cliënt met een persoonsgebonden budget gekocht middel, zeer complex is, ontstaan hoge extra kosten.

    Dit treedt op bij voorzieningen voor kinderen, voor zover die voorzieningen ‘mee moeten groeien’.

  • c.

    Het betreft een toekenning voor een maatwerkvoorziening die reeds in natura is verstrekt of een aanpassing daaraan.

    De uitsluiting van een aanpassing aan een reeds in natura verstrekte maatwerkvoorziening voorkomt dat één voorziening twee ‘eigenaren’ krijgt. Voor een reeds verstrekt middel dat nog adequaat is wordt daarom geen persoonsgebonden budget verstrekt.

  • d.

    De inwoner met beperkingen heeft bij een eerder verstrekt persoonsgebonden budget dit niet of niet op de juiste wijze verantwoord.

  • e.

    De inwoner met beperkingen heeft bij een eerder verstrekt persoonsgebonden budget niet voldaan aan de in de beschikking gestelde verplichtingen.

  • f.

    De inwoner niet in staat wordt geacht om de regie over het persoonsgebonden budget te voeren. Hierbij wordt ook gerekend het beheren van het persoonsgebonden budget via het sociale netwerk dan wel via een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

    Personen die niet in staat worden geacht de regie over het persoonsgebonden budget te voeren betreffen in ieder geval personen waarbij sprake is van ernstige cognitieve en/of psychische problemen, maar kan ook personen betreffen waarbij sprake is van bijvoorbeeld schuldenproblematiek of verslaving.

  • g.

    Indien het persoonsgebonden budget wordt aangewend voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk of non-professionele/informele ondersteuning, tenzij wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden zoals vermeld in artikel 12.4.

    De producten begeleiding individueel en begeleiding groep speciaal worden veelal verstrekt aan inwoners met complexe problematiek en problemen op meerdere leefgebieden, waarover onvoldoende regie gevoerd kan worden. Het betreft bovendien zorgproducten die niet op de reguliere markt te verkrijgen zijn. Daarnaast dient de uitvoerder van deze zorgproducten specifieke competenties te bezitten om de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Met name het actief kunnen signaleren van problemen en veranderingen of het motiveren van de inwoner om mee te helpen.

  • h.

    Indien het persoonsgebonden budget niet is aangewend volgens de eisen zoals gesteld in de beschikking.

    Indien een voorziening wordt aangeschaft die niet aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet zal gedurende de looptijd van het budget een aanvraag voor een voorziening voor hetzelfde probleem als waarvoor het budget is toegekend niet in behandeling worden genomen. Ook eventuele meerkosten van onderhoud aan en verzekering van de niet adequate voorziening worden door de gemeente niet vergoed.

Artikel 12.4. Omvang persoonsgebonden budget in relatie tot tarieven maatwerkvoorziening in natura

Per 1 januari 2023 wordt voor de nieuwe maatwerkarrangementen begeleiding en wonen met ondersteuning, de nieuwe producten Huishoudelijke ondersteuning de volgende gedifferentieerde tariefstelling gehanteerd. Het persoonsgebonden budget dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met een voorziening in natura.

 

Het budget wordt toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente Zoeterwoude. Uitzondering hierop is een verblijf langer dan drie maanden op camping Zoeterwoude (Westeindseweg 23). Bij inlevering van een aangifteformulier verhuizing, toestemmingsformulier tot inwoning, kopie legitimatiebewijs en melding inschrijving in de gemeente kan er een aanvraag worden gedaan. Bij een verblijf langer dan drie maanden in het buitenland, wordt geen budget toegekend voor deze periode.

 

Huishoudelijke ondersteuning en maatwerkarrangementen begeleiding en wonen met ondersteuning

Voor de maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning en maatwerkarrangementen begeleiding en wonen met ondersteuning is de hoogte van het persoonsgebonden budget per resultaat vastgelegd in het Financieel besluit. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het te bereiken resultaat. Voor dit persoonsgebonden budget geldt dat het budget per kalenderjaar wordt vastgesteld. Daarnaast geldt dat reiskosten alleen vergoed worden indien deze onderdeel uitmaken van het resultaattarief.

  • Zorg geleverd door een instelling:

    • a.

      Voor maatwerkvoorzieningen: 90% van het tarief dat in zorg in natura wordt gehanteerd

  • Zorg geleverd door een ZZP’er:

    • a.

      Voor de maatwerkarrangementen ambulante ondersteuning: 80% van het tarief dat in zorg in natura wordt gehanteerd;

    • b.

      Voor de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning: 125% van het wettelijke minimumloon per uur (peildatum 1 januari van het betreffende jaar) inclusief vakantiegeld en vakantie-uren vermenigvuldigd met bij het product toepasselijk aantal normuren;

    • c.

      Voor maatwerkvoorzieningen maaltijdvoorziening en kindverzorging: 125% van het wettelijke minimumloon per uur (peildatum 1 januari van het betreffende jaar) inclusief vakantiegeld en vakantie-uren.

  • Zorg geleverd door niet-professioneel:

    • a.

      Voor de maatwerkarrangementen ambulante ondersteuning: het maximale uurtarief van de Wlz voor informele ondersteuning vermenigvuldigd met bij het resultaatgebied toepasselijke aantal normuren;

    • b.

      Voor maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning: 105% van het wettelijke minimumloon (peildatum 1 januari van het betreffende jaar) inclusief vakantiegeld en vakantie-uren vermenigvuldigd met bij het product toepasselijk aantal normuren;

    • c.

      Voor maatwerkvoorzieningen maaltijdvoorziening en kindverzorging: 105% van het wettelijke minimumloon (peildatum 1 januari van het betreffende jaar) inclusief vakantiegeld en vakantie-uren.

Woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen

Het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening in de vorm van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen wordt vastgesteld op maximaal het niveau van de kosten van de maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt.

De kosten van de maatwerkvoorziening bij verstrekking in natura worden bepaald op basis van contracten die met leveranciers zijn afgesloten en worden zoveel mogelijk opgenomen in het Financieel besluit.

 

De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald op basis van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Als er voor de maatwerkvoorziening geen contract is afgesloten dan worden de kosten bepaald op basis van een door de gemeente op te vragen offerte. Indien het een tweedehands voorziening betreft, kan het college de hoogte van het persoonsgebonden budget daar op aanpassen, mits de inwoner met dit budget de voorziening daadwerkelijk kan aanschaffen.

 

Bij maatwerkvoorzieningen in de vorm van vervoersvoorzieningen en bij hulpmiddelen wordt voor onderhoud een budget vastgesteld dat afhangt van de voorziening zelf, deze bedragen worden opgenomen in het Financieel besluit. Voor de verzekering wordt een budget toegekend dat tenminste gelijk is aan de prijs die de leverancier waarmee een contract is afgesloten in rekening brengt.

Voor woonvoorzieningen wordt in principe geen budget toegekend voor onderhoud en verzekering. Hier zijn uitzonderingen mogelijk zoals bijvoorbeeld de onderhoudskosten van een traplift of een plafondlift. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor deze kosten is dan gelijk aan de kosten voor onderhoud van een voorziening in natura. Voor roerende woonvoorzieningen worden na toestemming vooraf, op declaratiebasis, reparatiekosten toegekend.

Artikel 12.5. Omvang van het persoonsgebonden budget in relatie tot het hulpverlener die de zorg levert

Er wordt onderscheid gemaakt tussen een tarief voor non-professionele/informele hulp (niet beroepsmatige hulp), een tarief voor professionele hulp die wordt geleverd door een ter zake kundig gediplomeerde zelfstandige zonder personeel (zzp-er) of eenmansbedrijf en een tarief voor professionele hulp die wordt geleverd door een zorginstelling.

  • a)

    Tarief non-professionele zorg:

    De zorg wordt verleend door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen. Inwoners die een PGB aanvragen voor de ondersteuning van iemand in dezelfde leefeenheid worden altijd als een non-professional beschouwd. Hetzelfde geldt voor ouders die voor kinderen zorgen en kinderen die voor ouders zorgen (familie in eerste of tweede graad).

  • b)

    Tarief professionele zorg geleverd door zzp-er:

    De zorg wordt geleverd door een ter zake kundig persoon die beroepsmatig is gekwalificeerd voor de betreffende ondersteuning en bij de Kamer van Koophandel staat geregistreerd als zelfstandige, eenmansbedrijf of freelancer. Dit kan aangetoond worden door een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg. Professionele hulp als ZZP-er kan niet geleverd worden door familie (in de eerste of tweede graad), echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de budgethouder, met name vanwege het ontbreken van professionele afstand. In die gevallen dat de professionele hulp door een van bovenvermelde personen wordt geleverd, wordt de zorgverlening als non-professioneel (informeel) gezien.

  • c)

    Tarief professionele zorg geleverd door zorginstelling:

    De zorg wordt geleverd door gekwalificeerd personeel dat in loondienst is bij een erkende zorginstelling, waarbij de bij de sector behorende cao nageleefd wordt. In dit tarief is rekening gehouden met de werkgeverslasten die gebruikelijk zijn voor een dergelijke zorginstelling.

    Dit kan aangetoond worden door het overleggen van een kopie van een inschrijving van het Handelsregister waaruit blijkt dat er sprake is van een onderneming die geheel of voor het grootste deel bestaat uit het verlenen van (Wmo)zorg en een kopie van een geanonimiseerde arbeidsovereenkomst waaruit blijkt welke voor de betreffende sector relevante cao wordt toegepast.

Artikel 12.6. Voorwaarden gebruik persoonsgebonden budget voor niet-professionele/informele hulp

Het persoonsgebonden budget kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand uit het sociaal netwerk van de aanvrager zijn. Er dient altijd rekening gehouden te worden met mogelijke gebruikelijke hulp. Het betalen van ondersteuning die anders geleverd zou worden uit het sociaal netwerk van de inwoner komt niet voor vergoeding in aanmerking. Er zijn situaties die hierop een uitzondering kunnen zijn.

Voor beoordeling van deze situaties worden de volgende criteria gehanteerd:

  • 1)

    Er moet sprake zijn van zorg die de algemeen gebruikelijke hulp overstijgt.

    Als iemand vanuit het netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat tijdens het gesprek blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociaal netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig buiten de inzet die al door het sociaal netwerk geleverd wordt.

  • b.

    De inzet van het sociaal netwerk is (aantoonbaar beter, en) flexibeler dan professionele ondersteuning.

    Het uitgangspunt is dat het persoonsgebonden budget voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van de cliënt staat hierbij centraal. Factoren die daarbij een rol spelen zijn:

    • zorgcontinuïteit: partner of ouder kan zorgen voor permanent toezicht. Een professional kan dit niet.

    • emotionele binding: partner, ouder of andere familie/kennis heeft een emotionele band, die bijdraagt aan de effectiviteit van de ondersteuning/hulp.

    • veiligheid: hulp of zorg in de eigen leefomgeving door ouder, partner of andere familie/kennis is vertrouwd en veilig en draagt daarmee bij aan de resultaten in het arrangement of de beschikking.

    • praktische redenen: partner of ouder kan taken flexibel combineren die anders door meerdere professionals op verschillende tijdstippen/locaties worden uitgevoerd.

  • c.

    De ondersteuning moet passend, adequaat en veilig zijn.

    Als iemand vanuit het sociaal netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet diegene wel de juiste vaardigheden hebben. Of een persoon in staat is om de ondersteuning te bieden wordt besproken tijdens het gesprek. Vanwege het specialistische karakter van de zorg bij de maatwerkvoorzieningen begeleiding individueel speciaal en begeleiding groep speciaal is inzet van niet-professionele/informele hulpverleners in principe niet passend.

  • d.

    Het netwerk moet zich bewust zijn van de consequenties.

    De persoon die vanuit het netwerk de ondersteuning biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. Vraag die daarbij gesteld moet worden is, kan de degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat en hoe wordt de hulp dan geleverd?

  • e.

    Geen persoonsgebonden budget bij dreigende overbelasting.

    Wanneer ondersteuning wordt ingezet in situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting, kan geen persoonsgebonden budget worden ingezet, voor de overbelaste persoon. Het is aan de consulent van het loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude om dit te beoordelen.

Artikel 12.7. Vrij besteedbaar bedrag

Het persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning, Ambulante ondersteuning en Wonen met ondersteuning mag niet worden aangewend voor een feestdagenuitkering, eenmalige uitkeringen, bemiddelingskosten en/of aparte reiskosten.

Bovenstaande betalingen kunnen worden gedaan uit het vrij besteedbaar bedrag. De hoogte van het vrij besteedbaar bedrag wordt vastgelegd in het Financieel besluit.

Artikel 12.8. Kwaliteit van geleverde ondersteuning

De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert of inkoopt. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij zo nodig bijsturen. Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met een persoonsgebonden budget gelden dezelfde kwaliteitscriteria als voor maatwerkvoorzieningen in natura.

 

Het college kan voor- of achteraf toetsen of de veiligheid en doeltreffendheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1-op-1 worden toegepast. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

De inwoner dient inzichtelijk te maken in zijn motivatie:

  • waar hij zijn ondersteuning zal inkopen;

  • op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid;

  • hoe de veiligheid en doeltreffendheid van ondersteuning is gewaarborgd.

Artikel 12.9. Betaling van het persoonsgebonden budget: trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is sprake van trekkingsrecht. Trekkingsrecht wil zeggen dat de gemeente het persoonsgebonden budget ten behoeve van een dienst (bijvoorbeeld Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding) niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

 

De budgethouder sluit een zorgovereenkomst af met de zorgverlener. De zorgovereenkomst is een verplicht onderdeel van de verantwoording waarin naast een ondertekening door beide partijen in ieder geval aan de orde moeten komen:

  • de persoonsgegevens van de betrokkene;

  • wie de zorg levert;

  • welke zorg er wordt geleverd;

  • wanneer de zorg wordt geleverd;

  • tegen welke prijs de zorg wordt geleverd

De zorgovereenkomst wordt door de SVB arbeidsrechtelijke getoetst en moet door de gemeente worden goedgekeurd alvorens een budget betaalbaar kan worden gesteld. De gemeente controleert of met de overeengekomen prijs de noodzakelijk geachte ondersteuning geleverd kan worden. Indien naar mening van de gemeente een te hoog tarief is afgesproken met de zorgverlener zal de gemeente de budgethouder daarvan op de hoogte brengen. De budgethouder mag wel duurdere zorg inkopen, maar de eventueel daar uit voortkomende meerkosten dienen door de budgethouder zelf betaald te worden. Het verstrekte budget wordt door de gemeente niet verhoogd.

 

Na ontvangst van de gegevens en de goedgekeurde zorgovereenkomst zal de SVB op basis van declaratie tot betaling overgaan. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten of de ondersteuning is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. Door het trekkingsrecht is het voor inwoners niet meer mogelijk om te betalen via een automatische incasso. Wanneer aanbieders hiervoor extra kosten rekenen mogen deze kosten worden voldaan vanuit het persoonsgebonden budget.

 

Het niet volledig bestede persoonsgebonden budget wordt door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget kan niet worden overgeschreven naar een volgende budgetperiode.

Artikel 12.10. Verantwoording van het persoonsgebonden budget

Ten aanzien van Huishoudelijke ondersteuning en Begeleiding vindt in principe controle van het persoonsgebonden budget plaats via de SVB. De SVB betaalt op declaratiebasis het persoonsgebonden budget uit aan de budgethouder.

 

Voor andere voorzieningen voert de gemeente de controle uit. Declaratie vindt plaats op basis van een van de volgende stukken (afhankelijk van de voorziening):

  • de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • het betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

  • het bewijs van verzekering van de voorziening – indien van toepassing;

  • het onderhouds- en reparatiecontract voor de voorziening;

  • een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen;

  • de met de zorgverlener overeengekomen zorgovereenkomst.

De gemeente kan daarnaast steekproefsgewijs onderzoeken of het persoonsgebonden budget rechtmatig wordt besteed en wordt gebruikt om het resultaat, zoals omschreven in de beschikking, te realiseren.

Blijkt bij controle dat het budget is besteed aan het doel of de activiteit waarvoor het is toegekend, dan hoeft er niets te worden terugbetaald.

Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij wordt in redelijkheid en billijkheid gehandeld.

Artikel 12.11. Uitruil van budget tussen maatwerkvoorzieningen

Per verstrekte maatwerkvoorziening/arrangementen wordt een budget toegekend om de vastgestelde doelen te bewerkstelligen. Uitruil tussen de verstrekte persoonsgebonden budgetten behorend bij de verschillende maatwerkvoorzieningen/arrangementen is niet toegestaan.

Artikel 12.12. Beëindiging van het persoonsgebonden budget

Bij intrekking of beëindiging van het persoonsgebonden budget gedurende de looptijd dient de aangeschafte voorziening tegen de restwaarde te worden overgenomen door cliënt of (bij overlijden) de nabestaanden.

 

In bijzondere gevallen kan vanuit de gemeente verzocht worden het eigendomsrecht over te dragen aan de gemeente in verband met hergebruik. Deze voorwaarden dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Artikel 12.13. Eenmalige uitkering voor materiële voorzieningen

Wanneer er sprake is van een persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van een woonvoorziening, individuele vervoersvoorziening en rolstoel levert de inwoner met beperkingen binnen zes maanden een aankoopverplichting aan bij de gemeente.

 

De betaling van het budget vindt plaats na aanlevering van het bewijs van aankoop, een onderhoudscontract en - indien van toepassing - een verzekeringsbewijs. De component voor de voorziening wordt in één keer volledig uitbetaald; de componenten voor het onderhoud en de verzekering worden betaald in jaarlijkse termijnen.

 

Er wordt alleen een budget verstrekt ter hoogte van de kosten van de natura-voorziening (of het bedrag wat voor de betreffende maatwerkvoorziening is opgenomen in het Financieel besluit). Indien de kosten van de voorziening hoger zijn, kan de ontvanger van het persoonsgebonden budget de extra kosten zelf bijbetalen.

Artikel 12.14. Terugvordering en verrekening

In de wet is één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van personen die medewerking hebben verleend aan het “misbruik” van de wet. Namelijk indien opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

Hoofdstuk 13. Bijdragen in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorziening

Artikel 13.1. Inleiding

In artikel 12 en artikel 13 van de Verordening zijn de regels neergelegd over de bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten.

Artikel 13.2. Bijdrage in kosten van algemene voorzieningen

Gebruikers van algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, zijn in principe een bijdrage in de kosten verschuldigd. Ook kan bij het vaststellen van de hoogte rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. Denk aan de kosten van een warme maaltijd die iemand heeft ongeacht het hebben van beperkingen. De bijdrage is doorgaans verschuldigd aan de aanbieder.

 

De hoogte van deze bijdrage wordt niet afhankelijk gesteld van de hoogte van het inkomen van de gebruiker van de algemene voorziening. Het college kan de cliënt in voorkomende gevallen in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming van een vergoeding middels de Bijzondere bijstand of bijvoorbeeld een korting op de bijdrage.

Artikel 13.3. Bijdrage in kosten van maatwerkvoorzieningen

Voor de eigen bijdrage voor diensten wordt aangesloten op het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hierin is een aparte eigen bijdrage systematiek voor wonen met ondersteuning opgenomen. Voor de eigen bijdrage voor de overige maatwerkvoorzieningen geldt vanaf 2019 het landelijke abonnementstarief. Dat wil zeggen dat een inwoner maximaal € 19,- per maand als eigen bijdrage krijgt opgelegd en dat het CAK deze int. De eigen bijdrage wordt opgelegd tot 100% van de kostprijs is bereikt behalve voor de bij Verordening uitgezonderde voorzieningen.

  • a.

    Voor de maatwerkvoorzieningen (Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep, Begeleiding individueel, Lijfgebonden ondersteuning en Maaltijdvoorziening) geldt dat een vast bedrag per maand als eigen bijdrage in rekening wordt gebracht zolang de inwoner de maatwerkvoorziening ontvangt;

  • b.

    Voor scootmobielen geldt dat een vast bedrag per maand als eigen bijdrage in rekening wordt gebracht zolang de inwoner de scootmobiel in bruikleen heeft;

  • c.

    Voor woningaanpassingen/trapliften geldt dat een vast bedrag per maand als eigen bijdrage in rekening wordt gebracht, waarbij geldt dat de eigen bijdrage in rekening wordt gebracht tot maximaal 100% van de kostprijs of met een maximale looptijd van 7 jaar;

  • d.

    Voor een persoonsgebonden budget geldt dat een vast bedrag per maand als eigen bijdrage in rekening wordt gebracht zolang de inwoner het persoonsgebonden budget ontvangt.

Eigen bijdrage in geval van opvang

De eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang wordt vastgesteld en geïnd door de betreffende zorgorganisatie. Voor de centrale maatschappelijke opvang geldt een eigen bijdrage per nacht. De eigen bijdrage voor de vrouwenopvang betreft de wooncomponent van de voorziening. Het uitgangspunt is dat voor de cliënt in ieder geval de norm voor zak- en kleedgeld, zoals genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, beschikbaar blijft. Vanwege persoonlijke financiële omstandigheden bestaat de mogelijkheid om van het standaard bedrag af te wijken.

Artikel 13.4. Start en einde eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK).

 

Start eigen bijdrage

De gemeente meldt aan het CAK vanaf welke datum de inning van de eigen bijdrage moet gaan plaatsvinden:

  • Bij maatwerkvoorzieningen: Vanaf de datum dat de zorgaanbieder de zorg start. De zorgaanbieder levert hiervoor een geautomatiseerd bericht aan (iWmo-bericht).

  • Bij scootmobielen: Vanaf de datum van levering.

  • Bij woningaanpassingen/trapliften: Vanaf de datum van (op)levering.

Einde eigen bijdrage

De gemeente meldt aan het CAK vanaf welke datum de inning van de eigen bijdrage beëindigd moet worden:

  • Bij maatwerkvoorzieningen: Vanaf de eerste dag volgend op de maand waarin de levering van de zorg beëindigd is.

  • Bij scootmobielen: Vanaf de eerste dag volgend op de maand waarin de verstrekking van de scootmobiel beëindigd is.

  • Bij woningaanpassingen/trapliften: Vanaf de eerste dag volgend op de maand waarin de verstrekking van de woningaanpassing / traplift beëindigd is.

Pauzeren (tijdelijk opschorten) eigen bijdrage

De inwoner aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt kan alleen bij de gemeente een verzoek tot pauzeren (tijdelijk opschorten) van de eigen bijdrage doen.

Een verzoek tot pauzeren van de eigen bijdrage:

  • a.

    is alleen van toepassing op een verstrekte maatwerkvoorziening (Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep, Begeleiding individueel, Lijfgebonden ondersteuning en/of Maaltijdvoorziening) dan wel een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep, Begeleiding individueel, Lijfgebonden ondersteuning en/of Maaltijdvoorziening;

  • b.

    is pas van toepassing indien een inwoner twee volledige en aaneengesloten kalendermaanden geen maatwerkvoorziening zoals genoemd in a. ontvangen heeft;

  • c.

    kan, met in achtneming van de onder a. en b. vermelde voorwaarden, met terugwerkende kracht aangevraagd worden;

  • d.

    is niet van toepassing voor scootmobielen en woningaanpassingen/trapliften.

Hoofdstuk 14. Kwaliteit en rechtmatigheid

Artikel 14.1. Gemeentelijk toezicht

Het college voert zowel toezicht op kwaliteit als op rechtmatigheid uit. Het toezicht op kwaliteit is belegd bij GGD Hollands Midden. Voor het toezicht op rechtmatigheid wordt gebruikgemaakt van door de gemeente Leiden aangestelde toezichthouders rechtmatigheid.

Artikel 14.2. Toezicht op kwaliteit

De toezichthouder kwaliteit moet er op toezien dat de uitvoering van de taken door aanbieders aan de kwaliteitsvereisten voldoet. Het betreft zowel controleren als monitoren en in gesprek zijn over de kwaliteit. Het betekent ook tijdig signaleren van factoren die de kwaliteit van de dienstverlening en ondersteuning negatief kunnen beïnvloeden. Daarnaast behoort ook calamiteitentoezicht tot de taken. Aanbieders zijn verplicht een opgetreden calamiteit te melden aan de toezichthouder. De toezichthouder kan onderzoek doen naar de oorzaken die hebben geleid tot de calamiteit.

 

Onder kwaliteitsinstrumenten worden begrippen verstaan als richtlijnen, standaarden, samenwerkingsafspraken, protocollen en productbeschrijvingen die tot doel hebben de ondersteuning voor de melder te optimaliseren. In de Wet wordt aandacht besteed aan de kwaliteit (artikel 3.1 tot en met artikel 3.4).

Artikel 14.3. Toezicht op rechtmatigheid

De toezichthouders rechtmatigheid moeten er op toezien dat de beschikte zorg (zowel zorg in natura als zorg vanuit een persoonsgebonden budget) rechtmatig besteed wordt. Met rechtmatigheid wordt bedoeld dat het uitvoeren van de gemeentelijke voorzieningen en verstrekkingen volgens de geldende regels en besluiten plaatsvindt.

 

Onrechtmatigheid (ook wel misbruik) kan zowel onbewust als bewust zijn. Als een inwoner onbewust in strijd met de geldende regels handelt, wordt dit een fout genoemd. Dit kan het gevolg zijn van onduidelijkheid, vergissingen of onoplettendheid. Hieronder valt ook ondoelmatig en/of ongepast gebruik: indien de geleverde ondersteuning niet noodzakelijk en/of effectief is en er sprake is van overbehandeling (verspilling) of onderbehandeling.

 

Bewust in strijd met de geldende regels handelen, wordt fraude genoemd. Onder fraude wordt het opzettelijk en doelbewust in strijd met de regels handelen met het doel om eigen of andermans financieel voordeel te verkrijgen, verstaan. De toezichthouders kunnen zowel proactief / risicogestuurd (op basis van vooraf vastgestelde prioriteiten of thema's) als reactief / signaalgestuurd (naar aanleiding van een melding van vermoedelijke fouten of fraude) optreden.

Een melding kan door iedereen gedaan worden, zowel intern als extern (door instanties, professionals en/of inwoners).

Artikel 14.4. Verplichting tot medewerking

Het toezicht op zowel rechtmatigheid als kwaliteit is onderdeel van de uitvoering van gemeentelijke voorzieningen en verstrekkingen volgens de geldende regels en besluiten. Er is een verplichting voor zowel zorgaanbieders, cliënten, budgethouders en andere betrokkenen bij de verstrekking van zorg in natura of een pgb tot volledige medewerking aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door de Gemeente (of door ons daartoe aangewezen derden) op de naleving van de contracteisen, inhoudelijke kwaliteit en op presentie- en financiële administratie waaronder begrepen: formele- en materiële onderzoeken, kwaliteitsonderzoeken, rechtmatigheid- en doelmatigheid onderzoeken, onderzoeken n.a.v. calamiteiten/geweldsincidenten, detailcontroles, fysieke controles op locatie en fraudeonderzoeken.

Artikel 14.5. Cliëntervaringsonderzoek

Jaarlijks dienen gemeenten uitvraag te doen naar de ervaringen van inwoners die maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen. De ministeriële regeling geeft nadere regels over de inrichting van het onderzoek. Het onderzoek is bedoeld om te meten hoe inwoners de aan hen geboden maatschappelijke ondersteuning ervaren en geeft de gemeente input voor de lokale beleidscyclus.

Artikel 14.6. Contractmanagement Wmo

De gemeente Zoeterwoude heeft het contractbeheer van de Wmo uitbesteed aan Contractmanagement Sociaal domein van de gemeente Leiden. Zij bewaken namens de Leidse regio de uitnutting van de contracten en zien toe op het nakomen van de contractafspraken door de leveranciers en gemeente. Kwaliteitseisen zijn een onderdeel van de contracten. Contractmanagement Sociaal domein werkt pro-actief door bijvoorbeeld voortgang van het contract te meten en in gesprek te zijn met de leveranciers over de uitvoering van de contracten. Contractmanagement Sociaal domein werkt ook re-actief door bij wanprestatie verbetertrajecten te initiëren en monitoren en eventueel boetes op te leggen.

Hoofdstuk 15. Ondersteuning 16-27 jarigen

Artikel 15.1. Inleiding

De Leidse regio gemeenten voeren een speciale aanpak voor jongvolwassenen in de leeftijd van 16 tot 27 jaar die kampen met problemen op het gebied van wonen, school en/of werk, tekorten op het gebied van zowel sociale als praktische vaardigheden, moeite met leefritme en bijbehorende discipline, gebrekkig sociaal netwerk. Daarbij voeren de gemeenten van Leidse regio geen harde kalenderleeftijd voor zowel de ondersteuning die het toegangsteam (in Zoeterwoude het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude) of Jeugdteams zelf biedt als voor de specialistische Jeugdhulp of Wmo maatwerkvoorziening..

Artikel 15.2. Zorgcontinuïteit

Er wordt in de gemeenten van de Leidse regio geen harde leeftijdsgrens gehanteerd bij ondersteuning die direct door het lokaal toegangsteam of het Jeugdteam geboden wordt. Dit kan betekenen dat een jongere ouder dan 18 jaar door het Jeugdteam ondersteund wordt, maar ook dat het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude een 17-jarige ondersteunt (omdat de vraag niets met jeugdhulp te maken heeft). Vaak hebben jongeren in een kwetsbare positie problemen binnen verschillende leefdomeinen. Korte lijnen met medewerkers van project JA, onderwijs, specialistische aanbieders, het team Maatschappelijke Zorg, het Jeugdteam Leidse regio zijn dan ook cruciaal. Het gebruik van het Perspectiefplan is ook bij de algemeen toegankelijke voorzieningen helpend. Jongeren krijgen met dit toekomstplan op een gestructureerde wijze inzicht in wat er nodig is op welk leefgebied en wordt gericht toegewerkt naar het opbouwen van zelfredzaamheid. Het professioneel oordeel van de teams (Jeugdteam en Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude) en de inhoudelijke vraag zijn leidend in het bepalen van door wie een jongere begeleid wordt.

 

Perspectiefplan

Iedere jeugdige die al in jeugdhulp is, wordt door de betreffende aanbieder tijdig en geleidelijk voorbereid op de 18e verjaardag: jeugdhulpaanbieders in Holland Rijnland zijn verplicht om uiterlijk bij 17,5 jaar, samen met de jongere en betrokken vervolgaanbieders een Perspectiefplan opgesteld te hebben. In dit Plan zijn alle relevante leefdomeinen opgenomen, van werk of school tot financiën, zorg en welzijn, inclusief mogelijke vervolgtrajecten. Dit Plan heeft als doel zorgcontinuïteit beter te regelen, en zorgt er daarnaast voor dat jongeren goed voorbereid zijn op alle veranderingen en verplichtingen als zij achttien worden. Iedere jongere die uitstroomt uit jeugdhulp is dus in het bezit van een Perspectiefplan, waar aanbieders Wmo en maatschappelijke zorg bij betrokken dienen te worden. Bij een goed en volledig gebruik van het Perspectiefplan, d.w.z. waarbij relevante vervolgpartijen zoals Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude, Wmo aanbieders Leidse regio en regionaal team Maatschappelijke zorg van meet af aan betrokken zijn, vervangt dit het opnieuw maken van een Plan van Aanpak door de lokale of regionale Toegang. Dit voorkomt een extra loket, het opnieuw vertellen van het verhaal en het risico dat een jongere afhaakt en zorg gaat mijden. Tevens werkt dit efficiënter en kost minder tijd en administratieve handelingen door aanbieders.

 

Overzetten Persoonsgebonden budget jeugd naar persoonsgebonden budget Wmo

Jeugdteams geven beschikkingen van een persoonsgebonden budget af tot en met het 18e jaar. Soms is het wenselijk dat ondersteuning nog doorloopt. Afspraken over overgang naar ondersteuning volwassenen (Wmo) zullen gemaakt moeten worden, zodra passende ondersteuning vanuit Wmo aan de jeugdige geboden kan worden. Afstemming tussen belanghebbende, het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude en het Jeugdteam is dan ook van belang. Er zijn afspraken gemaakt zodat voor betrokken partijen in de uitvoering helder is wat te doen als een jongere achttien wordt:

 

Als de zorg al bekend is bij het Jeugdteam, voert het Jeugdteam het gesprek met de jongere/de ouders, samen, afgestemd met het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude. Indien het een nieuwe zorgvraag betreft, behandelt het Loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude de aanvraag. Indien nodig consulteren zij het Jeugdteam.

Artikel 15.3. Verlengde jeugdhulp

Het gaat hier om ondersteuning die niet op grond van de Zorgverzekeringswet, Wmo of Wet langdurige zorg geboden kan worden. Dit dient dan ook eerst door aanbieders uitgesloten te worden. Verlengde jeugdhulp kan bijvoorbeeld gaan om pleegzorg, opvoedondersteuning of pedagogische gezinsbegeleiding. Deze hulp kan maximaal doorlopen tot een jongere 23 jaar is. Verlengde jeugdhulp wordt geboden binnen het met Holland Rijnland afgesproken budgetplafond van gecontracteerde specialistische jeugdhulpaanbieders en kan plaatsvinden in de volgende drie gevallen:

 

  • De jongere ontving voor zijn 18e al jeugdhulp en het is nodig dat deze doorloopt;

  • De jongere kreeg voor zijn 18e jaar nog geen hulp, maar het Jeugdteam heeft samen met belanghebbende en aanbieder voor de 18e verjaardag bepaald dat dit vanaf het 18e jaar nodig is en het (specialistische of complexe) opvoed- en ouderproblematiek betreft. De eventuele benodigde behandeling valt na het 18e jaar onder de Zorgverzekeringswet;

  • De jongere kreeg voor zijn 18e hulp en is gestopt, maar de specialistische jeugdhulpaanbieder bepaalt samen met het Jeugdteam dat hervatting nodig is. De hulp moet binnen zes maanden worden hervat.

Indien een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder buiten het vastgestelde budgetplafond verlengde jeugdhulp in wenst te zetten, dan dient daarvoor een verzoek te worden ingediend bij de Service Organisatie Zorg (SOZ) Holland Rijnland.

Hoofdstuk 16. Overige bepalingen

Artikel 16.1. Meldcode huiselijk geweld

De gemeente heeft een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De gemeente bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

Artikel 16.2. Privacy

Eén van de uitgangspunten van de decentralisaties is dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers voorop staat. Inwoners die vrijwillig een beroep doen op hulp hebben zélf de regie over hun gegevens. Uitwisseling van gegevens vindt altijd met medeweten van de belanghebbende plaats. Het uitwisselen van informatie over burgers is immers een middel en geen doel op zich. De informatie-uitwisseling staat ten dienste van de dienstverlening aan de inwoner. Voor het werken met persoonsgegevens zijn drie stappen van belang.

 

Noodzaak

De eerste vraag die elke medewerker zich moet stellen voor hij of zij gegevens verwerkt is: welke persoonsgegevens zijn noodzakelijk om het doel te bereiken? Het maken van die afweging kan het beste gebeuren aan het begin en eind van elke fase in het werkproces. Dat is een natuurlijk moment om met de belanghebbende te concluderen wat de vervolgstappen zullen zijn en welke gegevens daarvoor noodzakelijk zijn om op te vragen. Het is daarbij van belang om gegevens die opgevraagd moeten worden bij professionals met een (medisch) beroepsgeheim, apart te vermelden en te motiveren. In alle gevallen geldt het uitgangspunt, dat als met minder gegevens, of minder diepgaande gegevens kan worden volstaan, dat altijd de voorkeur heeft.

 

Transparantie

Dit houdt het informeren van de belanghebbende welke gegevens voor welk doel worden verwerkt. Als helder is welke gegevens noodzakelijk zijn voor de volgende stap in het proces, kan de medewerker dit met de belanghebbende bespreken. De waarborgen en rechten van de belanghebbende ten aanzien van gegevensverwerking door de gemeente, worden ook besproken. Bijvoorbeeld waar een belanghebbende terecht kan om te controleren welke gegevens er werkelijk worden verwerkt, hoe lang ze worden bewaard, en hoe ze eventueel kunnen worden gecorrigeerd.

 

Documenteren

Wanneer de bovenstaande stappen zijn doorlopen is schriftelijke toestemming over het algemeen niet nodig. Het is wel van belang dat in het verslag van het gesprek met de belanghebbende wordt opgenomen wat de conclusies en vervolgstappen zijn, welke gegevens voor die vervolgstappen worden opgevraagd en met welk doel.

 

Bijzondere situaties

Soms is het noodzakelijk dat professionals persoonsgegevens met elkaar uitwisselen, bijvoorbeeld om verschillende vormen van zorg op elkaar af te stemmen of als de veiligheid van betrokkenen of omgeving in het geding is. Als uitwisseling van persoonsgegevens écht noodzakelijk is, dan kan dat in bijzondere gevallen ook zónder toestemming van de betrokken persoon.

Het laatste betekent een zware inperking van de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbende, omdat er een hoger algemeen en wettelijk geregeld belang is dat het persoonlijke belang overstijgt. Een stap die dan ook alleen na zeer zorgvuldige afweging gezet mag worden.

Hoofdstuk 17. Slotbepalingen

Artikel 17.1. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17.2. Overgangsbepaling persoonsgebonden budget

  • 1.

    Cliënten met een lopende indicatie voor een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke Ondersteuning, Begeleiding, Dagbesteding of Beschermd Wonen behouden hun bestaand budget tot en met uiterlijk 31 december 2023 of, indien de einddatum eerder ligt dan 31 december 2023, tot de tot de in hun beschikking genoemde einddatum.

  • 2.

    Cliënten met een lopende indicatie voor een persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke Ondersteuning, Begeleiding, Dagbesteding of Beschermd Wonen waarvan de indicatie afloopt in 2023 én waarbij bij de herindicatie blijkt dat het nieuwe persoonsgebonden budget, op basis van artikel 12.4 en op basis van de van toepassing zijnde artikelen uit het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zoeterwoude 2023, lager is dan het persoonsgebonden budget dat de cliënt tot aan de herindicatie ontving, geldt dat het verschil tussen het vorige toegekende persoonsgebonden budget en het nieuw vastgestelde persoonsgebonden budget gedurende een periode van maximaal drie maanden wordt gecompenseerd. Na deze periode van maximaal drie maanden geldt het nieuwe budget op basis van artikel 12.4 voor de resterende looptijd van de indicatie.

  • 3.

    Bij cliënten met een indicatie voor een persoonsgebonden budget Huishoudelijke Ondersteuning, Begeleiding, Dagbesteding of Beschermd Wonen waarvan de indicatie afloopt in 2024 of later vindt vóór 1 oktober 2023 een herindicatie plaats. Deze cliënten ontvangen per 1 januari 2024 een nieuwe indicatie en een aangepast bijhorend budget op basis van artikel 12.4.

Artikel 17.3. Overgangsbepaling zorg in natura

  • 1.

    Cliënten met een lopende indicatie voor Beschut wonen houden deze tot en met uiterlijk 30 juni 2023 of, indien de einddatum eerder ligt dan 30 juni 2023, tot de tot de in hun beschikking genoemde einddatum. Na 1 juli 2023 ontvangt de cliënt een nieuwe indicatie volgens het arrangementenmodel.

  • 2.

    Cliënten met een lopende indicatie voor Begeleiding, Dagbesteding en Beschermd Wonen houden deze tot en met uiterlijk 30 juni 2023 of, indien de einddatum eerder ligt dan 31 december 2024, tot de tot de in hun beschikking genoemde einddatum. Na 31 december 2024 ontvangt de cliënt een nieuwe indicatie volgens het arrangementenmodel.

  • 3.

    Cliënten met een lopende indicatie voor Thuisondersteuning houden deze tot en met uiterlijk 31 december 2023 of, indien de einddatum eerder ligt dan 31 december 2024, tot de tot de in hun beschikking genoemde einddatum. Na 31 december 2023 ontvangt de cliënt een nieuwe indicatie voor een maatwerkvoorziening.

  • 4.

    Cliënten met een lopende indicatie voor Huishoudelijke Ondersteuning bij aanbieders die vanaf 1 januari 2023 geen contract hebben, houden deze tot de daarbij geldende einddatum maar uiterlijk tot en met 31 december 2023. Daarna moeten ze zijn geherindiceerd volgens de nieuwe producten maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning bij een gecontracteerde aanbieder.

Artikel 17.4. Citeertitel en inwerkingtreding

  • Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2023”;

  • Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2023. De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2021 worden ingetrokken.

 

Bijlage 1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen in het kader van de Wmo

 

Huishoudelijke ondersteuning

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)

 

  • glazenwasser (voor buitenzijde);

  • boodschappenservice;

  • wasserij;

  • maaltijdenservice (zoals tafeltje-dek-je, Apetito), kant-en-klaar of koel-vers-maaltijden;

  • beschikken over een wasmachine en droger;

  • beschikken over een magnetron;

Woonvoorzieningen / woningaanpassingen

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)

 

  • Aankleedtafel voor kinderen en volwassenen

  • Airco, losse eenheid

  • Antislipcoating of antisliptegels bij nieuwbouw of renovatie

  • Automatische deuropeners voor garages

  • Badplank

  • Beugels

  • Centrale verwarming

  • Dakkapellen

  • Douchecabine

  • Douchekop en glijstang (uitzondering mogelijk als glijstang tevens als wandbeugel wordt gebruikt)

  • Douchezitje (behoudens douchezitjes waarvoor grotere bouwkundige ingrepen nodig zijn)

  • Drempelhulpen (t/m 5 cm)

  • Eéngreepsmengkranen, éénhendelmengkraan (m.u.v. lange hendel), thermostatische mengkraan

  • Elektrische bediening inrichtingselementen (licht, gordijnen, zonwering)

  • Elektrische bediening zonwering

  • Kookplaten (inductie en keramisch)

  • Handgrepen/beugels/trapspilbeugels (met uitzondering van stationaire/opklapbare toiletbeugels en wastafelbeugels)

  • Raamopeners (met uitzondering van rolstoelgebonden personen)

  • Renovatie badkamer (20 jaar)

  • Renovatie keuken (15 jaar)

  • Screens en zonneschermen

  • Toiletpot (verstelbaar/verlaagd/verhoogd 6+ t/m 9+)

  • Toiletverhoger (los)

  • Vervanging keukenapparatuur

  • Vervanging lavet door douche

Vervoersvoorzieningen

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)

 

  • Auto - airconditioning

  • Auto - automatische transmissie

  • Auto - blindering

  • Auto - elektrische raambediening

  • Auto - stuurbekrachtiging

  • Fiets - aankoppelfiets voor kinderen

  • Fiets - bakfiets

  • Fiets - buggy (tot 18 kilo)

  • Fiets - elektrische fiets

  • Fiets - fietskarretje voor kinderen (voor fiets en scootmobiel)

  • Fiets - fiets met hulpmotor

  • Fiets - fiets met lage instap

  • Fiets - ligfiets

  • Fiets - tandem (normale uitvoering en uitvoering met hulpmotor)

Overig

 

  • Voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse (kinder)opvang, crèche;

  • Kinderopvang door grootouders, gastouders;

  • Inzet vrijwilligers via het welzijnswerk;

  • Financieel-administratieve ondersteuning

  • Honden uitlaatservice

 

Bijlage 2. Gebruikelijke zorg en mantelzorg

 

Inleiding

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid. Ook uitwonende kinderen vallen niet onder deze leefeenheid.

 

Bij mantelzorg wordt de hulp verleend door personen uit de directe omgeving van de inwoner en vloeit deze hulp voort uit de sociale relatie tussen inwoner en diens mantelzorger.

 

Algemeen uitgangspunt gebruikelijke hulp

Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst wordt bezien of en in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.

 

Afwegingskader gebruikelijke hulp

Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp om te voorkomen dat sprake is van toeval of van willekeur. Het college neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in de AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007. In de beleidsregels wordt dan ook onderscheidt gemaakt tussen de gebruikelijk hulp bij ondersteuning en dagbesteding en bij het overnemen van gebruikelijke huishoudelijke werkzaamheden.

 

Begeleiding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden

Het college houdt bij de beoordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:

  • De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de melder.

  • De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de melder.

  • De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen.

  • De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.

Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.

 

De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de melder

De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de melder daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen.

 

Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden.

Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt’ van deze beleidsregels.

 

Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als boven gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.

 

Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte

Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de melder. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

 

Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

 

De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de melder

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.

 

Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.

 

Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:

  • hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera.

  • hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie.

  • Hulp aan derden, die behoren tot de omgeving van de inwoner, in het omgaan met de beperkingen van de cliënt. Denk aan familie, vrienden, et cetera.

  • Hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen normaal gesproken doen en waar zij door hun ouders bij begeleid worden.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden. In die gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen.

 

Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij elk van de ondersteuningsterreinen die in artikel 3.3.1. van deze beleidsregels staan genoemd, zal het college zich een oordeel moeten vormen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.

 

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.

 

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.

 

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.

 

De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen

Als de melder thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.

 

In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.

 

Als uitgangspunt hanteert het college 2 uur voor uitstelbare taken en 3 uur per week voor niet-uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder gelden de volgende uitgangspunten (uitgaande van richtlijnen welke in de AWBZ van toepassing waren).

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 6 en 11 jaar kunnen met hulp huishoudelijke taken uitvoeren, zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen tussen 12 en 18 jaar kunnen huishoudelijke taken zelfstandig uitvoeren, zoals hun eigen kamer op orde houden, opruimen, stofzuigen, bed verschonen, boodschap doen.

Gebruikelijke hulp en overbelasting

Gebruikelijke hulp en overbelasting

Indien sprake is van overbelasting van de degene die de gebruikelijke hulp levert, kan het noodzakelijk zijn taken of activiteiten in het kader van gebruikelijk hulp over te nemen.

Daarbij moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen met de huisarts helpen een oordeel te vellen.

 

Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, al dan niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

 

Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden, is , is van invloed op de belastbaarheid van degene die geacht wordt de gebruikelijke hulp te bieden. Het uitvoeren van een beperkt aantal taken op vooraf afgesproken tijdstippen is veelal minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid gevraagd wordt. Het college zal bij de beoordeling van de (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet en/of Jeugdwet.

 

Mantelzorg en overbelasting

Het college onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.

 

Overbelasting is: “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt het bepaald door in- en uitwendige factoren. Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het gesprek moeten worden uitgediept.

 

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • lichamelijke conditie mantelzorger;

  • geestelijke conditie mantelzorger;

  • wijze van omgaan met problemen (coping);

  • motivatie voor zorgtaak;

  • sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

  • ziektebeeld en prognose;

  • inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de zorgvrager;

  • woonsituatie;

  • bijkomende sociale problemen;

  • bijkomende emotionele problemen;

  • bijkomende relationele problemen

Hieronder volgt een reeks van vragen die tijdens het gesprek zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.

 

  • Wat zegt de mantelzorger er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?

  • Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de mantelzorger?

  • Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

  • Heeft de mantelzorger een “uitlaatklep”? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen? Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de mantelzorger even op adem kan komen?

  • Hoe is de relatie tussen de mantelzorger en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de mantelzorger grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de mantelzorger en cliënt?

  • Heeft de mantelzorger inzicht in de ziekte van de cliënt? (Als men weet dat

  • bepaald gedrag uit de ziekte voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.)

  • Hoeveel tijd heeft de mantelzorger? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat zorg behoeft? Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek, terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

  • Is de zorg te plannen of is er continue controle en toezicht nodig?

  • Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn.)

  • Wat zijn de knelpunten in de zorg?

  • Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de mantelzorger min of meer samen opgesloten zitten.

 

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.

 

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

 

  • Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug

  • Hoge bloeddruk

  • Gewrichtspijn

  • Gevoelens van slapte

  • Slapeloosheid

  • Migraine, duizeligheid

  • Spierkrampen

  • Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid

  • Opvliegingen

  • Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

  • Plotseling hevig zweten

  • Gevoelens van beklemming in de hals

  • Spiertrekkingen in het gezicht

  • Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen

  • Ongeduld

  • Vaak huilen

  • Neerslachtigheid

  • Isolering

  • Verbittering

  • Concentratieproblemen

  • Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

  • Rusteloosheid

  • Perfectionisme

  • Geen beslissingen kunnen nemen

  • Denkblokkades

  •  

Bijlage 3. Huishoudelijke ondersteuning

 

Huishoudelijke Ondersteuning wordt resultaatgericht ingezet. “Hoe” de resultaten het beste gerealiseerd kunnen worden, wordt overgelaten aan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner. Hierbij wordt ook gekeken welke werkzaamheden de inwoner zelf nog kan uitvoeren (of het sociaal netwerk). Afspraken hierover leggen inwoner en de zorgaanbieder vast in een ondersteuningsplan. Daar waar inwoner en zorgaanbieder niet gezamenlijk tot een ondersteuningsplan kunnen komen, zal de gemeente betrokken worden om in goed overleg met partijen tot een werkbare oplossing te komen.

 

Een inwoner moet gebruik kunnen maken van de ruimtes die frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn, zoals de woonkamer, slaapkamers die in gebruik zijn, keuken, badkamer, toilet en gang/trap. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.

 

Buitenruimtes bij het huis (tuin, balkon etc.) of buitenzijde van het huis (ramen) en overige kamers/ruimtes in het huis worden niet door de huishoudelijk ondersteuner schoongemaakt.

 

Normenkader

Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning maakt onderdeel uit van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten in de Leidse regio. Het normenkader, opgesteld door onderzoeksbureau HHM en vastgesteld als landelijke standaard, is een leidraad waarin werkzaamheden en uitgangspunten benoemd zijn, die leiden tot een schoon en leefbaar huis. Samen met inwoner wordt bekeken welke werkzaamheden in de specifieke situatie overgenomen moeten worden Het is goed mogelijk dat inwoner nog wel in staat is (een deel van) de lichte huishoudelijke taken zelf uit te voeren. Dit wordt gestimuleerd in het kader van de zelfstandigheid. Het leveren van maatwerk is het uitgangspunt.

 

We maken onderscheid tussen basisactiviteiten en incidentele activiteiten. Voor de resultaten Schoon en leefbaar huis en wasverzorging wordt in het normenkader onderscheid gemaakt tussen basis-en incidentele werkzaamheden. Basiswerkzaamheden zijn werkzaamheden die regelmatig uitgevoerd moeten worden. Incidentele werkzaamheden hoeven slechts één of enkele keren per jaar uitgevoerd te worden om een schoon en leefbaar huis te bereiken. Samen met de inwoner wordt gekeken welke werkzaamheden belanghebbende of zijn sociale netwerk uit kunnen uitvoeren en welke activiteiten de zorgaanbieder uitvoert. De daadwerkelijke frequentie en activiteiten zijn afhankelijk van de situatie van de inwoner.

 

De eenmalige schoonmaak bij ernstige vervuiling varieert van de bekostiging van schoonmaakbedrijven om de woning weer begaanbaar/bewoonbaar te maken en/of bekostiging van containers voor de afvoer van huisvuil tot het inzetten van vrijwilligers voor de schoonmaakwerkzaamheden en het vullen van de containers.

 

Incidentele activiteiten schoon huis

Ruimte

Activiteit

Frequenties

Woonkamer (en andere kamers)

Gordijnen wassen

1x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

2x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2x per jaar

Zitmeubels afnemen (droog/nat)

1x per 8 weken

Radiatoren reinigen

2x per jaar

Slaapkamer(s)

Gordijnen wassen

1x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

2x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2x per jaar

Radiatoren reinigen

2x per jaar

Matras draaien

2x per jaar

Keuken

Gordijnen wassen

2x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

3x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2x per jaar

Radiatoren reinigen

3x per jaar

Keukenkastjes (binnenzijde)

2x per jaar

Koelkast (binnenzijde)

3x per jaar

Oven/magnetron (grondig schoonmaken)

4x per jaar

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

1x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - vaatwasserbestendig

2x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) – niet vaatwasserbestendig

2x per jaar

Bovenkant keukenkastjes

1x per 6 weken

Tegelwand (los van keukenblok)

2x per jaar

Sanitair

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2x per jaar

Radiatoren reinigen

2x per jaar

Tegelwand badkamer afnemen

4x per jaar

Gordijnen wassen

1x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

3x per jaar

Hal

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2x per jaar

Radiatoren reinigen

2x per jaar

 

Activiteiten wasverzorging

Activiteit

Frequenties *

Wasgoed sorteren

1x per week

Behandelen van de vlekken

5x per 2 weken (indien nodig)

Was in de wasmachine stoppen (incl. wasmachine aanzetten)

5x per 2 weken

Wasmachine leeghalen

5x per 2 weken

Sorteren naar droger of waslijn

5x per 2 weken

Was in de droger stoppen

5x per 2 weken

Droger leeghalen

5x per 2 weken

Was ophangen

5x per 2 weken

Was afhalen

5x per 2 weken

Was opvouwen

5x per 2 weken

Was strijken **

1x per week

Was opbergen/opruimen

5x per 2 weken

  • *

    In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.

  • **

    Strijken vindt in principe niet plaats. Het strijken (van bovenkleding) kan slechts in uitzonderingsgevallen plaatsvinden, als dit vanwege medische redenen noodzakelijk is. De frequentie is dan 1x per week.

Normtijden

De activiteiten, frequenties en bijbehorende normtijden zijn gebaseerd op een gemiddelde cliëntsituatie. Dit betekent dat gemiddeld genomen de totale tijd per resultaatgebied voldoende is om de activiteiten volgens de bijbehorende frequenties uit te voeren. Maar per inwoner kan de benodigde/ingezette tijd verschillen. Er kan zowel meer als minder tijd ingezet worden dan de gemiddelde normtijd om de genoemde resultaten te kunnen bereiken. Dit is afhankelijk van de afspraken in het ondersteuningsplan dat de aanbieder in overleg met de inwoner opstelt. In onderstaande tabel zijn de normtijden voor een gemiddelde cliëntsituatie per resultaat benoemd.

 

Intensiteit

Resultaat

Normtijd per week

Midden

Schoon en leefbaar huis

125 minuten

Wasverzorging

35 minuten 1 persoons huishouden 43 minuten 2(+) persoons huishouden

Regie

30 minuten

Zwaar

Schoon en leefbaar huis (+ extra inzet)

200 minuten

Wasverzorging

51 minuten 1 persoons huishouden 59 minuten 2(+) persoons huishouden

Regie

30 minuten

 

Basisactiviteiten schoon huis

Ruimte

Activiteit

Frequenties

Woonkamer (en andere kamers)

Stof afnemen hoog incl. luchtfilters

1x per 2 weken

Stof afnemen midden

1x per week

Stof afnemen laag

1x per week

Opruimen

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per week

Slaapkamer(s)

Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters

1x per 6 weken

Stof afnemen midden

1x per week

Stof afnemen laag

1x per week

Opruimen

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per 2 weken

Bed verschonen of opmaken

1x per 2 weken

Keuken

Stofzuigen

1x per week

Dweilen

1x per week

Keukenblok (buitenzijde) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventuele tafel

1x per week

Keukenapparatuur (buitenzijde)

1x per week

Afval opruimen

1x per week

Afwassen

1x per week

Sanitair

Badkamer schoonmaken (inclusief stofzuigen en dweilen)

1x per week

Toilet schoonmaken

1x per week

Hal

Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters

1x per week

Stof afnemen midden

1x per week

Stof afnemen laag

1x per week

Stofzuigen

1x per week

Trap stofzuigen (binnenshuis)

1x per week

Dweilen

1x per week

 

Onderzoek eenmalige schoonmaak bij ernstige vervuiling

De eenmalige schoonmaak bij ernstige vervuiling varieert van de bekostiging van schoonmaakbedrijven om de woning weer begaanbaar/bewoonbaar te maken en/of bekostiging van containers voor de afvoer van huisvuil tot het inzetten van vrijwilligers voor de schoonmaakwerkzaamheden en het vullen van de containers.

 

De eenmalige schoonmaak van een ernstig vervuilde woning kan een maatwerkvoorziening. Voordat wordt overgegaan tot het verstrekken van een Wmo-maatwerkvoorziening moeten een aantal vragen doorgenomen worden:

  • Is er sprake van een aanmelding door b.v. Meldpunt Zorg en Overlast?

  • Is de inwoner bekend met begeleiding door bijvoorbeeld een GGZ-aanbieder of wordt de aanmelding door een andere aanbieder/huisarts of andere professional/betrokkene gedaan?

  • Is er (nog) sprake van eigen kracht? Is de inwoner in staat om, eventueel met ondersteuning, zelf regie te nemen bij het opruimen van de woning?

  • Is er (nog) sprake van een sociaal netwerk en in welke mate kan de inwoner gebruikmaken van dit netwerk?

  • Is er mogelijk gebruik te maken van vrijwillige organisaties in het voorveld?

 

Bijlage 4. Maatwerkarrangementen en resultatengids

 

Arrangementenmodel

Om de integraliteit van de ondersteuning op alle resultaatgebieden van een inwoner te verstevigen, werken de gemeenten van de Leidse regio per 1 januari 2023 met het vormgeven van maatwerkvoorzieningen op het vlak van ambulante ondersteuning en vormen van wonen met ondersteuning in arrangementen. Dit houdt het volgende in:

  • Een maatwerkarrangement bestaat uit een op de cliënt individueel afgestemd pakket aan ondersteuning op één of meerdere resultaatgebieden;

  • Binnen een resultaatgebied wordt gewerkt aan doelstelling die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen;

  • Per resultaatgebied wordt na gesprek met de inwoner bepaald welke intensiteit noodzakelijk is om te zorgen dat de doelen uit het Plan van Aanpak worden gerealiseerd;

  • De hoogte van de intensiteit bepaalt de hoeveelheid van professionele ondersteuning;

  • De optelsom van de genomen intensiteit op de verschillende resultaatgebieden maken de totale omvang van het arrangement.

Het arrangement is in feite een pakket waarmee de inwoner samen met diens zorgaanbieder moet zorgen dat het resultaat dat in het Plan van Aanpak is vastgelegd, wordt bereikt. Voor wat betreft wonen met ondersteuning geldt dat vooral de inzet op de Resultaatgebieden Sociaal en Persoonlijk Functioneren, Zelfzorg en Geldzaken per inwoner kan verschillen binnen dezelfde woonlocatie. Voor inwoners binnen dezelfde woonlocatie zal de gekozen intensiteit van de resultaatgebieden Veiligheid en Sociaal Beheer hetzelfde, dus locatiegebonden, zijn.

 

Resultaatgebieden

Het arrangementenmodel Leidse regio bestaat uit zeven resultaatgebieden, zoals ook vermeld in artikel 6.6.. De resultaatgebieden zijn op te delen in drie hoofdonderdelen. Een schematische weergave staat vermeld onder de toelichting.

  • A.

    Resultaatgebieden waarbij individueel of groepsgewijs begeleiding of daginvulling wordt geboden.

  • B.

    Aanvullende resultaatgebieden (in geval van maatwerkarrangement ambulant plus of wonen met ondersteuning) die gericht zijn op meer onplanbare en 24-uurs ondersteuning.

  • C.

    Uitzonderingssituaties bij maatwerkarrangementen wonen met ondersteuning.

Ad A. Individueel of groepsgewijs begeleiding of daginvulling

  • 1.

    Sociaal en persoonlijk functioneren

    Het primaire resultaatgebied is sociaal en persoonlijk functioneren. Dit resultaatgebied richt zich op ondersteuning aangaande familie, relaties, netwerk; sociale vaardigheden; financiën, wonen, participatie; gedrag en organisatie van het leven. De ondersteuning is gericht om met fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren.

    Bij dit resultaatgebied gelden vijf Intensiteiten. Indien er relatief veel begeleidingsinzet gaat naar indirecte uren zal een hogere Intensiteit worden afgegeven.

  • 2.

    Extra ondersteuning op zelfzorg en gezondheid

    Dit resultaatgebied draagt ertoe bij dat de cliënt aandacht heeft voor zijn/haar gezondheid en het onderhouden en/of verbeteren daarvan.

    Voor dit resultaatgebied bestaan twee Intensiteiten. Een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied maakt deel uit van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren.

    Het resultaatgebied zelfzorg zal alleen worden geïndiceerd indien er een grote opgave ligt en/of specifieke expertise gevraagd wordt. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.

  • 3.

    Extra ondersteuning op geldzaken

    Dit resultaatgebied draagt er aan bij dat de inwoner een geordende en gebalanceerde financiële huishouding krijgt en/of behoudt.

    Voor resultaatgebied extra ondersteuning op geldzaken bestaan er ook twee Intensiteiten. Net als bij het resultaatgebied zelfzorg geldt hier ook dat een zeer lichte behoefte op dit resultaatgebied deel uitmaakt van resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren. Het resultaatgebied geldzaken zal alleen worden geïndiceerd als extra expertise nodig is. Het resultaatgebied zal in de regel alleen tijdelijk worden geïndiceerd.

  • 4.

    Daginvulling en vervoer

    Dit resultaatgebied draagt ertoe bij dat de inwoner op zinvolle wijze de dagen kan invullen onder toezicht of met ondersteuning.

    Voor resultaatgebied daginvulling gelden vijf Intensiteiten. De laagste Intensiteit (0-2 dagdelen per week) geldt in de regel alleen bij de opstartfase. Bij daginvulling wordt onderscheid gemaakt in daginvulling regulier en daginvulling plus, de laatste is bedoeld voor cliënten waarbij het vanuit de begeleidingsbehoefte noodzakelijk is dat deze in kleine groepen plaatsvindt.

Ad B. Aanvullende resultaatgebieden voor maatwerkarrangementen ambulant plus en wonen met ondersteuning

  • 5.

    Veiligheid

    Dit resultaatgebied richt zich op 24 uurs oproepbaarheid of aanwezigheid wanneer inwoners ’s avonds/'s nachts ondersteuning van een begeleider nodig kunnen hebben. De intensiteit is uiteenlopend van 24 uurs oproepbaarheid tot een wakende aanwezigheid op de locatie in de avond en nacht.

  • 6.

    Sociaal beheer

    Dit resultaatgebied bestaat uit ondersteuning die wordt geboden afwijkend van geplande contactmomenten overdag en eventueel ook de kosten van gezamenlijk wonen (gemeenschappelijke ruimtes) bij wonen met ondersteuning en, indien er sprake is van beschut of beschermd wonen, tevens de (vaste) aanwezigheid van een begeleider op de groep bij de woonlocatie. Dit is ondersteuning bovenop de ondersteuning op de resultaatgebieden onder 1), 2) en 3) van dit lid, ten behoeve van gezamenlijke momenten met medebewoners en/of het reguleren van het sociaal verkeer tussen bewoners.

Ad C. Uitzonderingssituaties maatwerkarrangementen wonen met ondersteuning

Indien het in uitzonderingssituaties voor een cliënt van Wonen met Ondersteuning niet mogelijk is om zelf de huur en bijkomende kosten te voldoen, kan afgeweken worden van het standaard beleid van scheiden wonen en zorg, en kan het pakket worden aangevuld met:

  • 7.

    Huisvestingskosten intramuraal

    Hierin zitten de kosten voor huur, inrichting en extra verblijfskosten.

 

Resultaatgebied

Intensiteiten

Sociaal en persoonlijk functioneren

Intensiteit 1

Intensiteit 2

Intensiteit 3

Intensiteit 4

Intensiteit 5

Zelfzorg en gezondheid

Inbegrepen bij sociaal en persoonlijk functioneren

Intensiteit 2

Intensiteit 3

Niet beschikbaar

Niet beschikbaar

Geldzaken

Inbegrepen bij sociaal en persoonlijk functioneren

Intensiteit 2

Intensiteit 3

Niet beschikbaar

Niet beschikbaar

Daginvulling en vervoer

Intensiteit 1

Intensiteit 2

Intensiteit 3

Intensiteit 4

Intensiteit 5

Veiligheid

Intensiteit 1

Intensiteit 2

Intensiteit 3

Intensiteit 4

Niet beschikbaar

Sociaal Beheer

Intensiteit 1

Intensiteit 2

Intensiteit 3

Intensiteit 4

Niet beschikbaar

Huisvestingskosten intramuraal

Intensiteit 1

Niet beschikbaar

Niet beschikbaar

Niet beschikbaar

Niet beschikbaar =

 

Inschaling van intensiteit van arrangement

Per resultaatgebied wordt de hoeveelheid van professionele ondersteuning ingeschat en geïndiceerd door de medewerkers van de lokale teams. De zwaarte van de ondersteuning per resultaatgebied wordt uitgedrukt in een intensiteit. Een forse behoefte aan ondersteuning vanwege de situatie van de inwoner wordt uitgedrukt in ondersteuning op een hogere intensiteit binnen het resultaatgebied. De inschaling per intensiteit wordt verder bepaald rekening houdend met:

  • De persoonlijke situatie van de cliënt;

  • De benodigde (mix van) deskundigheid van de in te zetten professional(s);

  • De directe en indirecte cliëntgebonden tijd die nodig is om de resultaten te behalen;

  • De mate van onplanbaarheid van de ondersteuning.

Het eerste uitgangspunt gaat om de persoonlijke situatie van de inwoner. Onderzocht wordt in hoeverre voorliggende voorzieningen dan wel het netwerk van de inwoner een deel van de ondersteuning kan oppakken. Als een deel van de ondersteuning opgepakt kan worden door voorliggende voorzieningen zal een lagere Intensiteit worden ingezet. De ondersteuning van de zorgaanbieder is namelijk altijd aanvullend op voorliggende voorzieningen. Daarnaast bepaalt de belastbaarheid voor dit criterium ook de hoogte van de intensiteit. De belastbaarheid van de inwoner verschilt per persoon.

 

Ondersteuning op meerdere resultaatgebieden waarbij de ondersteuningsvraag van de inwoner complex is vraagt om een grotere inzet dan bij een inwoner die deels beschikt over zelfregie. In de eerste situatie zal een hogere intensiteit of (tijdelijk) meerdere resultaatgebieden gelijktijdig worden beschikt dan in de tweede situatie. Ook kan er bij gebrek aan zelfregie en/of sociaal netwerk sprake zijn van veel indirect cliëntgebonden inzet van de zorgaanbieder. Deze zal meegenomen worden in de af te geven Intensiteit.

 

Bij het derde uitgangspunt gaat het erom hoeveel inzet de aanbieder moet leveren om de resultaten te behalen. Moet er tegelijkertijd aan verschillende resultaten worden gewerkt of kan de aanbieder een fasering aanbrengen in het oppakken van de hulpvraag van de inwoner. Wanneer er meer inzet van de aanbieder verlangd wordt om de opgestelde doelen te realiseren zal een hogere intensiteit en/of (tijdelijk) meerdere resultaatgebieden gelijktijdig worden afgegeven.

 

Tot slot gaat het erom in welke mate de ondersteuning onplanbaar is. Bij sommige inwoners heeft het ziektebeeld en het herstelproces een grillig verloop. De Ondersteuning is dan minder goed planbaar dan bij cliënten die zich in een stabielere situatie bevinden. De mate van onplanbaarheid kan worden vertaald naar het afgeven van een hogere Intensiteit binnen de module ondersteuning, dan wel het aanvullend indiceren van de modules Sociaal beheer en/of Veiligheid.

 

Resultatengids

De resultatengids bevat een nadere beschrijving van resultaatgebieden en intensiteiten. De resultatengids geeft een beschrijving van de intensiteiten in relatie tot mogelijke situatie en problematiek van de inwoner. Dit is gedaan om een beeld te schetsen. Vaak zal het voorkomen dat minder inzicht in eigen functioneren of een zwaardere problematiek vraagt om het inzetten van een zwaardere intensiteit. Maar zoals omschreven bij het bepalen van de benodigde intensiteit bij een cliënt spelen ook andere zaken een belangrijke rol.

 

 

Ondersteuning

Resultaatgebied Sociaal & Persoonlijk functioneren

Het resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren richt zich op ondersteuning aangaande familie, relaties, netwerk; sociale vaardigheden; financiën, wonen, participatie; gedrag en organisatie van het leven. De Ondersteuning is gericht om met fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te voeren.

Activiteiten

  • Psychosociale begeleiding – zelfpresentatie

  • Begeleiding gericht op regulatie van emotionele vaardigheden, herstellen en/of versterken van contact met naasten en vrienden, verwerking van verlies van contacten

  • Het hebben en/of organiseren van een zingevende daginvulling zoals een dagactiviteit, opleiding, of (vrijwilligers)werk.

  • Het krijgen en/of behouden van huisvesting/aanleren woonvaardigheden zodat de Inwoner zelfstandig kan wonen.

  • Het stimuleren en ondersteunen van naasten bij het overnemen van taken, indien dit voor client blijvend (deels) onmogelijk is.

  • Inzicht gevende begeleiding t.a.v. mogelijk reactief gedrag

  • Ondersteunen bij overgang naar volwassenheid

  • Het krijgen en/of behouden van structuur of regie in het dagelijks leven/plannen van dagelijkse activiteiten

Als het niet lukt om een Inwoner zelf of met begeleiding door de toegang naar een voorliggende, algemene voorziening te laten gaan, kunnen onderstaande activiteiten tijdelijk ook worden uitgevoerd:

  • Toeleiding naar workshops en lotgenotencontact gericht op persoonlijk herstel, sociale weerbaarheid en opnieuw aannemen van rolidentiteiten;

  • Toeleiding naar Maatjesproject/ Vriendendiensten;

  • Toeleiding naar deelname aan collectieve (buurt)voorzieningen en toeleiding naar reguliere verenigingen indien mogelijk, bv. herpakken sport;

  • Toeleiding naar deelname aan workshops/cursussen/opleidingen voor het aanleren van praktische en digitale vaardigheden.

Doelstellingen

  • De Inwoner kan wederkerige verbindingen aangaan in de eigen leefomgeving;

  • De Inwoner kan een beroep doen op personen uit zijn eigen netwerk;

  • De Inwoner kan omgaan met zijn mogelijkheden en beperkingen;

  • De Inwoner heeft een gezonde en veilige woonsituatie;

  • De Inwoner is toegeleid naar passende daginvulling en/of beschikt daarover;

  • Het netwerk van de Inwoner voelt zich erkend, gesteund en ontlast;

  • De Inwoner voelt zich veilig;

  • De Inwoner is voldoende zelfredzaam om terugval/verergering te voorkomen;

  • De Inwoner heeft regie over het dagelijks leven;

  • De Inwoner kan eigen emoties reguleren;

  • De Inwoner kan eigen grenzen aangeven en stellen;

  • De inkomsten en uitgaven van de Inwoner zijn in balans;

  • De Inwoner kan regie voeren op het voeren van een huishouden;

  • De Inwoner ontvangt op elkaar afgestemde Ondersteuning, hulp en zorg.

Intensiteit omschrijving

Intensiteit 1

De Inwoner heeft redelijk inzicht in zijn sociaal en persoonlijk functioneren. Er kan sprake zijn van een gebrekkig sociaal netwerk en/of het ontbreken van dagelijkse activiteiten. De situatie is stabiel en de Inwoner heeft ruimte en vaardigheden om aan de resultaten te werken. De ondersteuning kan gericht zijn op stimuleren van het plannen en organiseren van dagelijkse activiteiten, het op orde krijgen (financiële) administratie en/of versterken van vaardigheden om het sociale netwerk te herstellen.

De inwoner is in staat zijn ondersteuningsvraag uit te stellen tot een afgesproken contactmoment met de Begeleider. De contactmomenten vinden op een lage frequentie plaats en zijn bedoeld om de algehele situatie te monitoren. De ondersteuning is goed planbaar. De Inwoner kan op basis van aanwijzingen en advies van de Begeleider een planning opstellen en is in staat deze (grotendeels) zelfstandig uit te voeren. De Inwoner wordt waar mogelijk op korte termijn toegeleid naar voorliggende en algemene voorzieningen. Echter er kan ook sprake zijn van het behoud van het huidige niveau van zelfredzaamheid of het voorkomen van achteruitgang van de zelfredzaamheid in die gevallen waar herstel niet mogelijk is. Wanneer nodig/mogelijk is er tussentijds telefonisch of digitaal contact tussen Inwoner en de Begeleider.

 

Intensiteit 2

De inwoner heeft redelijk inzicht in zijn sociaal en persoonlijk functioneren. Er kan sprake zijn van een gebrekkig sociaal netwerk, een verstoord zelfbeeld en/of verstoorde huiselijke relaties of het ontbreken van regie op het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. De ondersteuning kan gericht zijn op stimuleren van het plannen en regie voeren op het organiseren van dagelijkse activiteiten, het reguleren van emotionele vaardigheden, het op orde krijgen (financiële) administratie, versterken van vaardigheden om het sociale netwerk te herstellen.

De inwoner is over het algemeen in staat om zijn hulpvraag uit te stellen tot een afgesproken contactmoment met de Begeleider. De contactmomenten vinden op een lage frequentie plaats en zijn bedoeld om de algehele situatie te monitoren. De Inwoner kan op basis van aanwijzingen en advies van de Begeleider een planning opstellen en is in staat deze (grotendeels) zelfstandig uit te voeren. De intentie is om de Inwoner op termijn toe te leiden naar voorliggende en algemene voorzieningen waar dat mogelijk is. Echter er kan ook sprake zijn van het behoud van het huidige niveau van zelfredzaamheid of het voorkomen van achteruitgang van de zelfredzaamheid in die gevallen waar herstel niet mogelijk is. Wanneer nodig/mogelijk is er tussentijds telefonisch of digitaal contact tussen Inwoner en de Begeleider.

 

Intensiteit 3

De Inwoner heeft weinig inzicht in zijn sociaal en persoonlijk functioneren, maar is gemotiveerd om de huidige situatie te veranderen. De Inwoner kan sociaal onaangepast gedrag vertonen. Daarnaast kan er sprake zijn van verstoorde (huiselijke) relaties. De Inwoner heeft onvoldoende vaardigheden om relaties te herstellen en kan zich bijvoorbeeld terugtrekken uit de samenleving en hierdoor vereenzamen. Vaak heeft de Inwoner geen vaardigheden om zijn dagelijkse activiteiten te plannen en organiseren. De Ondersteuning kan gericht zijn op aanleren, stimuleren of overnemen van het plannen en organiseren van dagelijkse activiteiten, het op orde krijgen (financiële) administratie, het vergroten van het sociale netwerk, herstellen van relaties, motiveren tot deelname aan de samenleving en het toeleiden naar en behouden van een zingevende invulling van de dag.

De Ondersteuning aan de Inwoner is voorwaardelijk om aan de resultaten te werken. De problematiek is complex, wisselend en vaak niet goed te plannen. Inwoner heeft vooral behoefte aan coaching en aansturing, in de vorm van gedetailleerde instructies. De Inwoner maakt samen met de Begeleider een planning, maar de Inwoner heeft vaak meer motivatie nodig om aan de resultaten te werken. Het kan ook nodig zijn dat de acties samen worden uitgevoerd. De situatie kan (tijdelijk) instabiel zijn waardoor de Inwoner niet de ruimte en de vaardigheden heeft om zelfstandig aan de resultaten te werken. Eventueel is samenwerking en afstemming met gespecialiseerde hulpverlening nodig om de situatie in kaart te brengen en te stabiliseren.

 

Intensiteit 4

De Inwoner heeft weinig inzicht in zijn sociaal en persoonlijk functioneren en is niet continu gemotiveerd om de huidige situatie te veranderen. De Inwoner kan sociaal onaangepast gedrag vertonen. Daarnaast kan er sprake zijn van verstoorde (huiselijke) relaties. De Inwoner heeft onvoldoende vaardigheden om relaties te herstellen en kan zich bijvoorbeeld terugtrekken uit de samenleving en hierdoor vereenzamen. Vaak heeft de Inwoner geen vaardigheden om zijn dagelijkse activiteiten te plannen en organiseren. De Ondersteuning kan gericht zijn op aanleren, stimuleren of overnemen van het plannen en organiseren van dagelijkse activiteiten, het op orde krijgen (financiële) administratie, het vergroten van het sociale netwerk, herstellen van relaties, motiveren tot deelname aan de samenleving en het toeleiden naar en behouden van een zingevende invulling van de dag.

 

De Ondersteuning aan de Inwoner is voorwaardelijk om aan de resultaten te werken. De problematiek is complex en wisselend en vaak niet goed te plannen. Inwoner heeft vooral behoefte aan coaching en aansturing, in de vorm van gedetailleerde instructies. Dat kan inclusief Ondersteuning bij het op orde houden van zijn administratie/financiën zijn. Inwoner kent regelmatig slechtere perioden. Er is dan sprake van overname van taken, zoals het voeren van een telefoongesprek of het maken van een afspraak. Inwoner kan of wil vanwege zijn problematiek niet zelf om hulp vragen en/of het Netwerk is daartoe niet in staat, bereid of beschikbaar.

 

Intensiteit 5

De Inwoner heeft nauwelijks tot geen inzicht in zijn sociaal en persoonlijk functioneren en heeft vaak geen motivatie om zijn huidige situatie te veranderen of heeft niet de vaardigheden om zich aan te passen. De Inwoner maakt samen met de Begeleider een planning, maar de Inwoner moet gemotiveerd worden om aan de resultaten te werken. Vrijwel alle acties worden samen uitgevoerd of overgenomen. Er kan sprake zijn van acute problematiek waardoor de Inwoner de regie kwijt is. De Begeleider werkt met samen de Inwoner aan de stabilisatie van de problematiek waarna er ruimte is om aan vaardigheden te werken.

Het uitgangspunt is dat deze Intensiteit tijdelijk wordt ingezet om de problematiek te stabiliseren. De Ondersteuning kan gericht zijn op aanleren, stimuleren of overnemen van het plannen en organiseren van dagelijkse activiteiten. Er kan sprake zijn van acute problematiek, waardoor direct begeleiding door gespecialiseerde hulpverlening ingezet moet worden, afstemming en samenwerking is in dat geval noodzakelijk. Ook kan de Ondersteuning gericht zijn op toeleiden naar of behouden van een zingevende invulling van de dag.

Samenhang met andere Resultaatgebieden

Het Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren is het hoofdresultaatgebied en vormt daarmee de basis van het Arrangement. Binnen het Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren zit al de (lichte) Ondersteuning besloten met betrekking tot:

  • Extra Ondersteuning op het Resultaatgebied zelfzorg & gezondheid

  • Extra Ondersteuning op het Resultaatgebied geldzaken

Ondersteuning bij geldzaken (als onderdeel van Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren) De Inwoner helpen bij het vinden van passende voorzieningen en/of cursussen die hem kunnen ondersteunen bij het weer zelfstandig uitvoeren van zijn financiële taken.

De Inwoner Ondersteunen bij de financiën of administratie indien niet sprake is van problematische schulden, maar waarbij (de gemeentelijke) Schulddienstverlening wel van mening is dat Ondersteuning gewenst is.

In geval van een Schuldhulpverleningstraject zal de Inwoner bij de uitvoering van het plan zo nodig begeleid worden door Aanbieder. Deze begeleiding richt zich op de (praktische) Ondersteuning bij de uitvoering van het plan of het motiveren van de Inwoner om zich aan de gemaakte afspraken en doelstellingen te houden (gedragscomponent).

 

Ondersteuning bij zelfzorg & gezondheid (als onderdeel van Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren)

  • Het motiveren van de Inwoner tot betere zelfzorg;

  • Het motiveren voor toeleiding naar behandeling of stimuleren van het volhouden daarvan;

  • Het stabiel houden van de Ondersteuning indien sprake is van de afwezigheid van een netwerk waar de Inwoner op kan terugvallen.

Waakvlam na maatwerkwerkarrangement

Waakvlam

Als een maatwerkarrangement is afgesloten, kan het noodzakelijk zijn dat de aanbieder nog een tijdje vinger de pols houdt. In dat geval kan het product waakvlam worden geïndiceerd. De aanbieder kan deze vorm van Ondersteuning incidenteel factureren indien de Inwoner zelfstandig woont, dankzij Wmo-maatwerkondersteuning meer zelfredzaam is geworden en/of naar vermogen participeert in de maatschappij. Er is geen continue Ondersteuning meer nodig. Om terugval te voorkomen, wordt laagfrequent een vinger aan de pols gehouden. Inwoner heeft geen Ondersteuning nodig bij het op orde houden van zijn administratie/financiën. Het moment en de duur van het contact wordt in overleg tussen Aanbieder en Inwoner afgestemd. Om deze Intensiteit af te geven is het van belang dat er nog wel met enige regelmaat een fysiek contactmoment plaats vindt. Primair doel van inzet van waakvlam is om de professionele ondersteuning uiteindelijk definitief te kunnen afbouwen.

 

Ondersteuning

Resultaatgebied Extra Ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid

Ondersteuning op dit Resultaatgebied wordt ingezet als een trajectmatige aanpak nodig is om stevige doelen op dit gebied te bereiken en er geen aanspraak gedaan kan worden op de zorgverzekeringswet (die voorliggend is) of een andere voorliggende, algemene voorziening. Hierbij kan sprake zijn van het inschakelen van een andere professional met andere expertise dan de Begeleider.

 

Activiteiten ten aanzien van mentale gezondheid

  • Ondersteuning gericht op het herkennen van en anticiperen op de psychische klachten

  • Ondersteunen bij tegengaan van zelfdestructief gedrag

  • Ondersteuning gericht op het voorkomen en omgaan met verward gedrag/ signalen van crisis

  • Ondersteuning gericht op het versterken van de mentale weerbaarheid

  • Ondersteuning gericht op het omgaan met de problemen op het gebied van sociale, werkgerelateerde of fysieke activiteiten als gevolg van een verslaving (voor zover dit geen onderdeel is of kan zijn van de behandeling).

  • Toeleiding naar workshops en lotgenotencontact gericht op persoonlijk herstel: psychische weerbaarheid, sociale weerbaarheid

Activiteiten ten aanzien van lichamelijke gezondheid

  • Ondersteuning gericht op het verbeteren van het slapen/dag- en nachtritme

  • Ondersteuning gericht op goed en zelfstandig medicatiegebruik/beheer

  • Toeleiding naar leefstijlprogramma

  • Tijdelijke toeleiding naar behandeling bij middelengebruik/verslavingszorg

Doelstellingen

Gericht op het versterken van de vaardigheden van Inwoner ten aanzien van fysieke en mentale gezondheid (voeding, gedrag, gebruik verslavingsmiddelen, alcohol) en persoonlijke hygiëne.

Het gaat om Ondersteuning bij het (zelf laten) uitvoeren van de zogenaamde algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) door Inwoneren die belemmeringen hebben in de eigen regie hierop. Doelen zijn:

Kunnen omgaan met psychische kwetsbaarheid, zelfpresentatie, anticiperen op terugval, hulpvraag kunnen stellen;

  • Inwoner is zich bewust van zijn psychische/mentale conditie;

  • Inwoner heeft een evenwichtig dag-/nachtritme;

  • Inwoner kan lichamelijke klachten kenbaar maken;

  • Inwoner heeft middelengebruik/verslaving onder controle;

  • Inwoner ontvangt Ondersteuning om terugval/verergering van problematiek te voorkomen;

  • Inwoner is in staat zichzelf te verzorgen en kan zich oriënteren in tijd en plaats.

Intensiteit omschrijvingen

Intensiteit 1: inbegrepen in Sociaal en Persoonlijk Functioneren

 

Intensiteit 2

De Inwoner heeft forse belemmeringen op het gebied van zelfzorg en gezondheid, door psychische, lichamelijke, verstandelijke en/of verslavingsproblemen. Er kan sprake zijn van verwaarlozing op het gebied van zelfzorg en gezondheid, behandeling of medicatie. Het kan zijn dat de Inwoner niet gemotiveerd is voor behandeling.

De Ondersteuning kan bestaan uit aanleren, stimuleren of (tijdelijk) overnemen van dagelijkse activiteiten gericht op basale zelfzorg en gezondheid of motiveren/begeleiden richting behandeling. Eventueel is Ondersteuning in combinatie met behandelaren, andere Begeleiders of verpleegkundigen noodzakelijk. Het kan zijn dat de Begeleiders de ruimte nodig hebben om vertrouwen op te bouwen en aan de Ondersteuningsrelatie te werken.

 

Intensiteit 3

De Inwoner heeft door psychische, lichamelijke, verstandelijke en/of verslavingsproblemen ernstige belemmeringen, die kunnen leiden tot acute problematiek, waardoor situaties met gevaar voor de Inwoner of voor anderen kunnen ontstaan. Vaak is behandeling nog niet opgestart. Samenwerking en afstemming met gespecialiseerde hulpverlening is nodig om de situatie in kaart te brengen en te stabiliseren. Hierbij is het van belang dat de Begeleiders de ruimte krijgen om vertrouwen op te bouwen en aan de Ondersteuningsrelatie te werken. Als de Inwoner open staat voor hulpverlening, dan kan de Ondersteuning bestaan uit opstarten van begeleiding bij het ontwikkelen en bevorderen van de zelfzorg en gezondheid. De Inwoner moet mogelijk (blijvend) worden gemotiveerd om Ondersteuning te accepteren, of heeft geen overzicht over zijn zelfzorg en gezondheid, of de situatie is ontwricht. Ook kan de Ondersteuning bestaan uit aanleren, of tijdelijk overnemen van taken in relatie tot zelfzorg.

Samenhang met andere Resultaatgebieden

Het Resultaatgebied Extra Ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid wordt alleen ingezet wanneer aanvullende inzet op het gebied van zelfzorg en gezondheid noodzakelijk is. Er is sprake van extra inzet op het gebied van zelfzorg en gezondheid wanneer taken (structureel) overgenomen dienen te worden, de Inwoner veelal gemotiveerd moet worden om behandeld te worden of wanneer situaties ontstaan waar Inwoner en/of de directe omgeving van de Inwoner gevaar loopt.

 

De Aanbieder is verantwoordelijk om Ondersteuning niet zijnde extra inzet op het gebied van Zelfzorg & Gezondheid reeds op te pakken binnen het Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren. Onderstaande taken op het gebied van zelfzorg en gezondheid maken deel uit van het Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren:

  • Het motiveren van de Inwoner tot betere zelfzorg;

  • Het motiveren voor toeleiding naar behandeling of stimuleren van het volhouden daarvan;

  • Het stabiel houden van de Ondersteuning indien sprake is van de afwezigheid van een netwerk waar de Inwoner op kan terugvallen.

De Ondersteuning bij de zorg van kinderen valt niet onder dit Resultaatgebied, hiervoor kennen de gemeenten de voorziening Kindverzorging.

 

Ondersteuning

Resultaatgebied Extra Ondersteuning bij geldzaken

Ondersteuning op dit Resultaatgebied wordt tijdelijk ingezet als een trajectmatige aanpak nodig is om stevige doelen op dit gebied te bereiken en voorliggende oplossingen (nog) geen oplossing zijn. Hierbij kan sprake zijn van het inschakelen van een andere professional met andere expertise dan de Begeleider. Het Resultaatgebied Geldzaken draagt er aan bij dat Inwoneren een geordende en gebalanceerde financiële huishouding verkrijgen en/of behouden. De Ondersteuning vanuit dit Resultaatgebied wordt alleen ingezet als er sprake is van een ernstige instabiele financiële situatie, waarvoor specifieke financiële deskundigheid nodig is. Het gaat hierbij om de toeleiding van Inwoneren die beperkingen hebben in de regievoering vanwege gedragsproblematiek in combinatie met psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblemen naar een schuldregeling, beschermingsbewind of een daarmee vergelijkbare voorziening.

 

Activiteiten

  • Individuele begeleiding gericht op het verkrijgen van inzicht in financiële situatie, aangaan van (financiële) verplichtingen en aanbrengen van structuur in financieel beheer.

  • Signaleren & formuleren van hulpvraag op het vlak van financiën

  • Het toeleiden van de Inwoner naar een passende gemeentelijke schuldregeling (schuldhulpverlening) en/of bewindvoering.

  • Het stabiliseren van de financiële problemen.

Doelstellingen

  • De Inwoner heeft een toereikend inkomen voor levensonderhoud en inzicht in zijn financiële administratie.

  • De Inwoner is bewust op welke manier schuldhulpverlening en of bewindvoering bijdraagt aan het verkrijgen van financiële stabiliteit.

  • De Inwoner is toegeleid naar beschermingsbewind of een daarmee vergelijkbare voorziening

  • De Inwoner is zich bewust van uitgaven die hij zich wel/niet kan veroorloven verdieping:

    • kan zelf contact opnemen met instanties in geval van betalingsachterstanden;

    • accepteert hulp bij financieel problemen door bewindvoerder of schuldhulpmaatje.

Intensiteit omschrijvingen

Intensiteit 1: inbegrepen in Sociaal en Persoonlijk Functioneren

 

Intensiteit 2

De Inwoner heeft problemen bij het organiseren van en/of de regie voeren over zijn financiën en is daardoor (nog) niet in staat financiële taken uit te voeren en daarvoor hulp in te schakelen. De Inwoner heeft vaak langdurige schulden bij meerdere schuldeisers. Er is geen overzicht van de schulden. Vaak is er een schuldhulpverleningstraject en/of (tijdelijke) bewindvoering nodig om de schulden van de Inwoner af te betalen. De Ondersteuning is gericht op het toeleiden naar (gemeentelijke) schuldhulpverlening (aanvangswerkzaamheden). Het gaat hierbij om Inwoneren met ernstige problemen bij de regievoering over de financiën (het niet of slechts beperkt opvolgen van adviezen, voorwaarden en regels).

 

Intensiteit 3

De Inwoner heeft problemen bij het organiseren van en/of de regie voeren over zijn financiën en is daardoor (nog) niet in staat financiële taken uit te voeren en daarvoor hulp in te schakelen. Er kan sprake zijn van een crisissituatie veroorzaakt door de financiële problemen van de Inwoner. Zoals een dreigende uithuisplaatsing, een klant die niet in staat is te communiceren met schuldeisers en/of deurwaarders door psychische problematiek of een Inwoner die door de stress omtrent de schuldenproblematiek niet in staat is zijn dagelijkse bezigheden uit te voeren. Er is tijdelijk intensieve inzet nodig om de schulden voor de Inwoner in kaart te brengen en de Inwoner toe te leiden naar een passende voorziening voor verdere Ondersteuning bij de financiële problematiek. Deze Inwoneren moeten vrijwel altijd worden toegeleid naar bewindvoering.

Samenhang met andere Resultaatgebieden

Extra Ondersteuning bij geldzaken wordt alleen ingezet wanneer aanvullende inzet op het gebied van Geldzaken noodzakelijk is. Er is sprake van extra inzet op het gebied van Geldzaken wanneer een trajectmatig aanpak nodig is om de doelstellingen te kunnen behalen en specifieke financiële expertise ingezet moet worden. Dit is geval wanneer aanvullende (Gemeentelijke) schuldhulpverleningstrajecten en/of bewindvoering aan de orde is en er veelal sprake is van hoge en langlopende schulden.

 

De Aanbieder is verantwoordelijk om Ondersteuning niet zijnde extra inzet op het gebied van Geldzaken reeds op te pakken binnen het Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren. Onderstaande taken op het gebied van geldzaken maken deel uit van het Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren:

  • De Inwoner helpen bij het vinden van passende voorzieningen en/of cursussen die hem kunnen ondersteunen bij het weer zelfstandig uitvoeren van zijn financiële taken.

  • De Inwoner Ondersteuningen bij de financiën of administratie indien niet sprake is van problematische schulden, maar waarbij (de gemeentelijke) Schulddienstverlening wel van mening is Ondersteuning gewenst is.

  • In geval van een Schuldhulpverleningstraject en/of bewindvoering zal de Inwoner bij de uitvoering van het plan zo nodig begeleid worden door Aanbieder. Deze begeleiding richt zich op de (praktische) Ondersteuning bij de uitvoering van het plan of het motiveren van de Inwoner om zich aan de gemaakte afspraken en doelstellingen te houden (gedragscomponent).

 

Ondersteuning

Resultaatgebied daginvulling

Ondersteuning op dit Resultaatgebied wordt ingezet als de inzet uit het Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren niet voldoende is en algemene, voorliggende oplossingen geen oplossing bieden en er geen andere wet is waar een oplossing beter bij zou passen (zoals Participatiewet of Wet langdurige zorg). Dagbesteding betreft groepsbegeleiding, waarbij in een groep en door middel van activiteiten gewerkt wordt aan de individueel gestelde doelen. Daginvulling betreft via een groep en door middel van activiteiten werken aan het hebben van een dagstructuur. Dagbesteding kan gericht zijn op het vertragen of voorkomen van achteruitgang en zo mogelijk de ontwikkeling van cognitieve, motorische en ADL-vaardigheden. De activiteiten worden uitgevoerd onder begeleiding van een Begeleider die (aantoonbare) ervaring heeft met de Inwonergroep.

 

De Zorgaanbieder is verantwoordelijk om het vervoer van en naar de dagbesteding te organiseren. De Zorgaanbieder dient in ieder geval voor het vervoer vanaf de woning van de Inwoner tot aan de buitengrenzen van de Leidse regio aan te bieden. Voor het bezoeken van de dagbesteding buiten de Leidse regio geldt voor de vervoersverantwoordelijkheid van de Zorgaanbieder tegen het vastgestelde tarief een straal tot tien kilometer van de woning. Voor uitzonderingsgevallen buiten deze straal zal op maat een oplossing moeten worden gemaakt.

 

Als het om arbeidsmatige dagbesteding gaat wordt door de aanbieder samengewerkt met uitkeringsinstanties en sociale werkvoorziening (beschut werk) over de werkzaamheden en de verdere mogelijkheden tot arbeidsintegratie.

 

Arbeidsmatige activiteiten

  • Activiteiten met een zelfstandig karakter waarbij het vaak zal gaan om het tot stand brengen van een product of dienst, afgestemd op de mogelijkheden en interesse van de Inwoner om daarmee werkervaring op te doen;

  • Gericht op het toeleiden naar een (on-)betaalde baan, traject in de participatiewet of opleiding;

  • Aanleren en/of onderhouden van arbeidsvaardigheden

  • Stimulerend leer- en oefenmilieu;

  • Bieden van zingeving, routine en structuur voor de dag;

  • Werken aan herstel en stimuleren (van behoud) van de Zelfredzaamheid en cognitieve, sociale en motorische capaciteiten en vaardigheden;

  • Stimuleren (van behoud) van regie over het eigen leven;

  • Aanleren van digitale vaardigheden aan Inwoner t.b.v. Ondersteuning via eHealth;

  • Stimuleren (van behoud) van niet-uitstelbare Algemeen dagelijks leven-(‘ADL’);

  • Handelingen zoals toiletgang, toezien op medicatie-inname, nuttigen maaltijd.

Recreatieve activiteiten

Activiteiten aangepast aan mogelijkheden en interesse van de Inwoner, waaronder handvaardigheid, expressie, beweging, belevingsactiviteiten. Het betreft niet de activiteiten die als invulling van de vrije tijd of normale bezigheden betiteld kunnen worden (bijv. samen koken, wandelen).

Versterken eigenwaarde, social inclusion, zingeving, bieden dagstructuur, opbouwen of behoud van het sociaal netwerk en/of sociale vaardigheden, ontlasten mantelzorger.

Bij daginvulling wordt een onderscheid gemaakt in daginvulling regulier en plus. Indien het vanwege persoonlijke omstandigheden noodzakelijk is voor de Inwoner om deel te nemen aan daginvulling in kleine groepen (groepsgrootte per medewerker van < 6 inwoneren) is daginvulling plus aan de orde.

Doelstellingen

  • De vaardigheden en van de Inwoner met betrekking tot de zelfredzaamheid worden behouden of ontwikkeld.

  • De Inwoner heeft zijn arbeidsmatige en/of sociale competenties ontwikkeld;

  • De Inwoner heeft zijn arbeidsmatige en/of sociale competenties behouden;

  • De Inwoner maakt gebruik van een zingevende activiteit, passend bij zijn behoeften;

  • De mantelzorger van de Inwoner kan tot rust komen en is niet overbelast;

  • De Inwoner kan participeren door dagbesteding;

  • De Inwoner behoudt de kracht om deel te nemen aan de dagbesteding;

  • Deelname aan de dagbesteding voorkomt dat de situatie van de Inwoner verslechterd of dat verslechtering wordt vertraagd.

Intensiteit omschrijvingen

Intensiteit 1

De Inwoner heeft 1-2 dagdelen per week Daginvulling. Deze intensiteit zal vooral een opstart intensiteit zijn. In de regel zal daarna worden doorgeschakeld naar een hogere intensiteit.

 

Intensiteit 2

De Inwoner heeft 3-4 dagdelen per week Daginvulling.

 

Intensiteit 3

De Inwoner heeft 5-6 dagdelen per week Daginvulling.

 

Intensiteit 4

De Inwoner heeft 7-8 dagdelen per week Daginvulling.

 

Intensiteit 5

De Inwoner heeft 9-10 dagdelen per week Daginvulling. Dit betreft uitzonderingen, vaak zal 8 dagdelen per week het maximum zijn.

Samenhang met andere Resultaatgebieden

Het motiveren en toeleiden van Inwoneren om deel te gaan nemen aan (een vorm van) Dagbesteding, waaronder vrijwilligerswerk, opleiding of betaald werk valt onder individuele begeleiding en dus onder het Resultaatgebied Sociaal & persoonlijk functioneren.

 

Veiligheid: beschikbaarheid avond & nacht

Resultaatgebied 24 uurs oproepbaarheid of aanwezigheid

Het Resultaatgebied 24 uurs oproepbaarheid of aanwezigheid is aan de orde wanneer Inwoneren ’s avonds/'s nachts (tussen 20.00 uur en 7.00 uur) Ondersteuning van een Begeleider nodig kunnen hebben.

24 uurs oproepbaarheid en aanwezigheid wordt met verschillende doelen ingezet en verschilt daarom in Intensiteit. Deze vorm van Ondersteuning is inhoudelijk gelijk aan die van de Ondersteuning overdag. De uitgevoerde werkzaamheden zullen in de nacht logischerwijs niet in dezelfde verhouding voorkomen als overdag. 24 uurs oproepbaarheid of aanwezigheid moet gedurende de periode van 23.00 uur tot 7.00 uur beschikbaar zijn en proactief worden ingezet. Afhankelijk daarvan kan de Ondersteuning op verschillende manieren vorm krijgen.

 

Tijdens de 24 uurs oproepbaarheid of aanwezigheid wordt regelmatig extra aandacht gevraagd voor:

  • Het voorkomen of de-escaleren van ongewenste situaties gedurende de nacht;

  • Het ondersteunen bij het hanteren van een gezond dag-nachtritme;

  • Het ingrijpen wanneer de Inwoner te veel onder invloed staat van anderen waar dit een risico tot achteruitgang met zich meebrengt;

  • De veiligheid en/of de leefbaarheid in en om de locatie waar de Inwoner woont in het geding is. Zo nodig een beroep doen op politie en/of Crisisdiensten.

Doelstellingen

  • De Inwoner kan met hulp van de Begeleider snel de-escaleren;

  • De duur van de escalaties van de Inwoner is teruggebracht;

  • De Inwoner woont in een reguliere en gestructureerde omgeving;

  • De Inwoner beschikt over een gezond dag- en nachtritme;

  • De Inwoner heeft positieve invloed op de veiligheid en/of leefbaarheid van de locatie waar hij verblijft.

Intensiteit omschrijvingen

Intensiteit 1

Bij deze Intensiteit is sprake van 24 uurs oproepbaarheid uitgevoerd door een ambulante Begeleider die 's avonds en 's nachts bereikbaar is. In uitzonderlijke situaties gaat de Begeleider naar de Inwoner toe. Deze Intensiteit wordt ingezet voor Inwoneren Ambulant Plus of Begeleid Wonen geclusterd.

 

De ambulante Begeleider is niet alleen oproepbaar maar anticipeert ook op de (verwachte) situatie van Inwoner en neemt daarom zo nodig op eigen initiatief contact op met de Inwoner en/of gaat naar de Inwoner (of in de buurt van) toe. Inwoner is normaal gesproken in staat om in de nacht zelf de hulpvraag te stellen en deze vraag kan telefonisch en/of met behulp van beeldbellen worden afgehandeld. Het fysiek naar de Inwoner toegaan is alleen in uitzonderlijke situaties noodzakelijk, gemiddeld niet meer dan maximaal éénmaal per maand. Deze vorm van 24 uurs oproepbaarheid moet zeven dagen per week tussen 20.00 uur en 7.00 uur beschikbaar zijn. De ondersteunende Begeleider dient in uitzonderlijke gevallen uiterlijk binnen 30 minuten na een oproep ter plekke aanwezig te zijn. Een eerste telefonische dan wel digitale (beeldbellen) reactie dient binnen vijf minuten na een signaal te hebben plaatsgevonden.

 

Intensiteit 2

Deze Intensiteit verschilt van Intensiteit 1 indien sprake is van Beschut Wonen en er een gedeelte van de week (vaak weekend) een slapende wacht op de locatie aanwezig is. De slaapwacht is in de directe nabijheid beschikbaar gedurende twee à drie dagen per week tijdens de gehele periode van 23.00 uur tot 7.00 uur.

 

De ambulante Begeleider is niet alleen oproepbaar maar anticipeert ook op de (verwachte) situatie van Inwoner en neemt daarom zo nodig op eigen initiatief contact op met de Inwoner en/of gaat naar de Inwoner (of in de buurt van) toe. Inwoner is normaal gesproken in staat om in de nacht zelf de hulpvraag te stellen en deze vraag kan telefonisch en/of met behulp van beeldbellen worden afgehandeld. Het fysiek naar de Inwoner toegaan vanwege diens hulpvraag is alleen in uitzonderlijke situaties noodzakelijk. Vanwege het samenwonen met andere Inwoneren op de woonlocatie is het vooral vanuit de groepsdynamiek en/of invloed van buitenaf noodzakelijk dat een deel van de week (vaak weekend) er wel 24 uurs aanwezigheid is. In sommige gevallen is er namelijk aandacht nodig voor de veiligheid op de locatie vanwege de beperkte regie van de Inwoner in relatie tot de medebewoners en de buurt waarin zij wonen/verblijven en de afspraken die er met de buurt gemaakt zijn. De Begeleider heeft de verantwoordelijkheid zo nodig een beroep te doen op externe partijen zoals de politie en/of Crisisdiensten.

 

Intensiteit 3

Voor deze Intensiteit is sprake van de noodzaak tot 24 uurs aanwezigheid op alle dagen van de week (bijvoorbeeld in de vorm van een locatie gebonden slaapwacht). De slaapwacht vervult deze Ondersteuning veelal voor één woongroep in een setting waarbij ook sprake is van een intensieve vorm van vaste aanwezigheid op de locatie overdag (Beschermd Wonen). De slaapwacht is in de directe nabijheid beschikbaar gedurende zeven dagen per week tijdens de gehele periode van 23.00 uur tot 7.00 uur. De slaapwacht is niet alleen aanwezig maar anticipeert ook op de (verwachte) situatie van Inwoner. De slaapdienst is altijd onderdeel van adequate en toereikende Ondersteuning die 24 uur per dag gegarandeerd is.

 

Deze 24 uurs oproepbaarheid of aanwezigheid is nodig vanwege het gebrek aan regie bij de Inwoner. De Inwoner kan zelf in de nacht de hulpvraag niet altijd stellen en/of er is dan geen uitstelbare hulpvraag. In sommige gevallen is er aandacht nodig voor de veiligheid op de locatie vanwege de beperkte regie van de Inwoneren in relatie tot de medebewoners en de buurt waarin zij wonen/verblijven en de afspraken die er met de buurt gemaakt zijn. De Begeleider heeft de verantwoordelijkheid zo nodig een beroep te doen op externe partijen zoals de politie en/of Crisisdiensten.

Ambulante 24 uurs oproepbaarheid volstaat niet, omdat frequenter en sneller gehandeld moet worden, onder andere als directe reactie op waargenomen gedrag van de Inwoner. De situatie is echter nog niet zo, dat wakende Ondersteuning noodzakelijk is. Het onderscheid met de wakende Ondersteuning wordt vooral bepaald door de mate waarin de inzet van de Ondersteuning voor een individuele Inwoner nodig is. Bij de slaapwacht is dit incidenteel, met Wakende Ondersteuning is dat op reguliere basis.

 

Intensiteit 4

Het gaat hierbij om locatie gebonden 24 uurs aanwezigheid in de directe nabijheid van de Inwoner. De 24 uurs aanwezigheid door een wakende Begeleider komt overeen met de Ondersteuning zoals beschreven bij de slaapwacht. Zoals de naam veronderstelt is de Begeleider wakend, dus wakker aanwezig. De frequentie waarmee de inzet van de 24 uurs aanwezigheid nodig is voor een individuele Inwoner ligt gemiddeld hoger ten opzichte van Intensiteit 3.

De locatie waar de Inwoner met deze Intensiteit wordt geïndiceerd beschikt over een gezamenlijke voordeur. De Begeleider heeft zicht op deze voordeur en regisseert wie er binnen komt. Hierbij kunnen elektronische hulpmiddelen worden ingezet zodat op afstand kan worden bepaald wie er binnenkomt.

 

Deze Intensiteit zal - gelet op de scope van deze opdracht - in uitzonderlijke situaties worden geïndiceerd. De centrale Maatschappelijke opvang en zeer gespecialiseerde Beschermd Wonen wordt op Holland-Rijnland niveau ingekocht, waar het waarschijnlijker is dat deze Intensiteit aan de orde is.

Samenhang met andere Resultaatgebieden en Percelen

Het Resultaatgebied 24uurs oproepbaar of aanwezigheid wordt altijd beschikt in combinatie met de (minimaal) het resultaatgebied Sociaal en Persoonlijk Functioneren vanuit Ondersteuning.

 

In Onderstaand schema is weergeven voor welke Ondersteuningsvorm dit Resultaatgebied geïndiceerd kan worden.

 

#

Intensiteit

Perceel 1

Perceel 2

Perceel 3

1

Oproepbaarheid avond & nacht

Begeleid of Beschut Wonen

Ambulant Plus

Ambulant Plus

2

Deels oproepbaar, deels slaapwacht

Beschut Wonen

X

X

3

Slapende wacht

Beschermd Wonen

X

X

4

Wakende wacht

Beschermd Wonen

X

X

Tabel 2: De ondersteuningsvorm binnen het Perceel waarvoor dit Resultaatgebied ingezet kan worden

 

Sociaal Beheer

Resultaatgebied Ongepland en/of Sociaal Beheer en/of kosten gezamenlijk wonen

Onder het Resultaatgebied ongepland en/of sociaal beheer wordt verstaan: Ondersteuning die wordt geboden afwijkend van geplande contactmomenten overdag en eventueel ook de kosten van gezamenlijk wonen (substantiële gemeenschappelijke ruimtes) bij Wonen met Ondersteuning en indien sprake is van Beschut of Beschermd Wonen: de (vaste) aanwezigheid van een Begeleider op de groep bij de woonlocatie, bovenop de Ondersteuning op de Resultaatgebieden van de Module Ondersteuning, voor het reguleren van het sociale verkeer tussen de Inwoneren.

 

Dit Resultaatgebied gaat uit van de ongeplande nabijheid van de Ondersteuning. Afhankelijk van de situatie van de Inwoner en de vorm van Ondersteuning is een andere Intensiteit gevraagd. Dit Resultaatgebied wordt ingezet wanneer de aard van de Ondersteuning (in sommige situaties) niet planbaar en niet uitstelbaar is. De Begeleider moet afhankelijk van de situatie snel bij de woonruimte van Inwoner kunnen om in te kunnen springen op de hulpvraag van de Inwoner.

De Ondersteuning is daarnaast waar nodig ook proactief. Dat wil zeggen dat wanneer wordt ingeschat dat er een (ongewenste) situatie gaat ontstaan, van de Begeleider wordt verwacht daar adequaat op te anticiperen en niet wordt gewacht tot de Inwoner om hulp vraagt.

Doelstellingen

  • De Inwoner kan met hulp van de Begeleider snel de-escaleren;

  • De duur van de escalaties van de Inwoner is teruggebracht;

  • De Inwoner woont in een reguliere en gestructureerde omgeving;

  • De Inwoner beschikt over een gezond dag- en nachtritme;

  • De Inwoner heeft positieve invloed op de veiligheid en/of leefbaarheid van de locatie waar hij woont zelfstandig of met mede inwoners.

Intensiteit omschrijvingen

Intensiteit 1

De Inwoner beschikt vanwege psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblemen nog niet over voldoende vaardigheden om volledig zelfstandig te wonen. De Inwoner is nog gevoelig voor negatieve invloed uit zijn omgeving. De eigen woonomgeving biedt de Inwoner een zo normaal mogelijke woonomgeving met een gereguleerd en/of gestructureerd klimaat.

 

Deze Intensiteit kan wordt ingezet wanneer een Inwoner zelfstandig thuis woont maar de Ondersteuningsvraag van de Inwoner regelmatig vraagt om ongeplande Ondersteuning overdag. De Begeleider wordt opgeroepen om de situatie te de-escaleren waarbij de inzet gericht is om Inwoner de regie te geven over de situatie te vergeven. De gemeente kan de situaties waarin deze Intensiteit kan worden ingezet nader benoemen, door het bijvoorbeeld te verbinden aan tevoren goedgekeurd gemeentelijk projecten.

 

Eveneens kan deze Intensiteit worden ingezet als Inwoner is uitgestroomd van (een vorm van) Wonen met Ondersteuning (begeleid wonen, Beschut of Beschermd Wonen) naar een ambulante zelfstandige woonplek maar waarbij met regelmaat naast de vaste begeleidingsmomenten vinger aan de pols gehouden dient te worden.

Binnen deze Intensiteit is een vergoeding opgenomen voor ongeplande begeleidingsmomenten en/of momenten van sociaal beheer ten behoeve van samen leven met buren.

 

Intensiteit 2

De Inwoner beschikt vanwege psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblemen nog niet over voldoende vaardigheden om zelfstandig te wonen. De Inwoner is nog gevoelig voor negatieve invloed uit zijn omgeving. De Inwoner zorgt zelf voor een schoon en leefbaar huis en schone was.

Er is sprake van geclusterd wonen van meerdere Inwoneren. Veelal gaat het om een locatie die exclusief bewoond wordt door de doelgroep die begeleid wonen nodig heeft. Er is geen sprake van de noodzaak tot (structurele) vaste aanwezigheid van Begeleiders overdag op de groep. De begeleide woonomgeving biedt de Inwoner een zo normaal mogelijke woonomgeving met een gereguleerd en gestructureerd klimaat. De Inwoner heeft (in de meeste gevallen) de mogelijkheid om gebruik te maken van substantiële gemeenschappelijke ruimtes (bijvoorbeeld aanwezigheid van gezamenlijke woonkamer), waardoor de Inwoner in sociaal contact kan komen met anderen en daar steun uit kan halen.

Er is (voor bestaande Inwoneren in de toekomst) sprake van scheiden van wonen en zorg, de Inwoner betaalt zelf de huur. Bij afname van deze Intensiteit is een vergoeding opgenomen voor:

  • Ongeplande begeleidingsmomenten en/of momenten van sociaal beheer ten behoeve van samen leven met buren en medebewoners van de locatie);

  • De kosten voor substantiële gemeenschappelijke ruimtes.

Intensiteit 3

De Inwoner beschikt vanwege psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblemen nog niet over voldoende vaardigheden om zelfstandig te wonen. De Inwoner is nog gevoelig voor negatieve invloed uit zijn omgeving. De Inwoner heeft mogelijk nog Ondersteuning nodig bij het zorgen voor maaltijden en service gerelateerde zaken in en om de woning. De Inwoner zorgt in het geval van Beschut Wonen zelf voor een schoon en leefbaar huis en schone was.

 

Er is sprake van vaste aanwezigheid van Begeleiders overdag op bepaalde vaste momenten van de dag op de groep. De locatie wordt exclusief bewoond door de doelgroep beschut en/of beschermd. De beschutte of beschermde woonomgeving biedt de Inwoner een zo normaal mogelijke woonomgeving met een gereguleerd en gestructureerd klimaat. De Inwoner woont geclusterd met andere Inwoneren en heeft de mogelijkheid om gebruik te maken van gemeenschappelijke ruimtes (delen van keuken, badkamer en/of aanwezigheid van gezamenlijke woonkamer), waardoor de Inwoner in sociaal contact kan komen met anderen en daar steun uit kan halen.

 

Er is (voor bestaande Inwoneren in de toekomst) veelal sprake van scheiden van wonen en zorg, de Inwoner betaalt zelf de huur.

Bij afname van deze Intensiteit is een vergoeding opgenomen voor:

  • Ongeplande begeleidingsmomenten en/of momenten van sociaal beheer ten behoeve van samen leven met buren en medebewoners van de locatie);

  • De kosten voor substantiële gemeenschappelijke ruimtes;

  • De kosten voor de vaste aanwezigheid van Begeleiders overdag op de groep.

Intensiteit 4

De Inwoner beschikt vanwege psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblemen (nog) niet (meer) over de vaardigheden om zelfstandig te wonen. De Inwoner heeft bescherming nodig tegen zichzelf of zijn omgeving of zorgt voor overlast. De Inwoner heeft (mogelijk) Ondersteuning nodig bij het zorgen voor een schoon en leefbaar huis, schone was, maaltijden en service gerelateerde zaken in en om de woning. De beschermde woonomgeving heeft een gecontroleerd, gereguleerd en gestructureerd klimaat en biedt de Inwoner veiligheid en stabiliteit.

Er is sprake van de noodzaak tot semi permanente vaste aanwezigheid van Begeleiders overdag op de groep, . De locatie wordt exclusief bewoond door de doelgroep (beschut of) Beschermd Wonen. De (beschutte of) beschermde woonomgeving biedt de Inwoner een zo normaal mogelijke woonomgeving met een gereguleerd en gestructureerd klimaat. De Inwoner woont geclusterd met anderen en heeft de mogelijkheid om gebruik te maken van gemeenschappelijke ruimtes (aanwezigheid van gezamenlijke woonkamer etc.), waardoor de Inwoner in sociaal contact kan komen met anderen en daar steun uit kan halen.

Er zal veelal sprake zijn en blijven van een intramurale setting. Op termijn kan er op onderdelen gestreefd worden naar scheiden wonen en zorg. De Inwoner betaalt dan zelf de huur.

Bij afname van deze Intensiteit is een vergoeding opgenomen voor:

  • Ongeplande begeleidingsmomenten en/of momenten van sociaal beheer ten behoeve van samen leven met buren en medebewoners van de locatie);

  • De kosten voor substantiële gemeenschappelijke ruimtes;

  • De kosten voor de semi permanente vaste aanwezigheid van Begeleiders overdag op de groep.

Samenhang met andere Resultaatgebieden en Percelen

Het ongepland en/of sociaal Beheer en/of kosten gezamenlijk wonen wordt beschikt bij de Ondersteuningsvormen Ambulant Plus, Begeleid, Beschut of Beschermd Wonen. Het resultaatgebied wordt altijd beschikt in combinatie met de een resultaatgebied uit Ondersteuning en het resultaatgebied Veiligheid ten behoeve van beschikbaarheid avond & nacht.

De reguliere begeleiding en het aanleren van de woonvaardigheden valt onder het Resultaatgebied sociaal en persoonlijk functioneren. Dit Resultaatgebied Sociaal Beheer wordt aanvullend op de ondersteuning vanuit sociaal en persoonlijk functioneren ingezet voor ongeplande en incidentele Ondersteuning, de kosten voor gemeenschappelijke ruimtes in het geval van Wonen met Ondersteuning en de vaste aanwezigheid op de groepslocaties bij Beschut en Beschermd Wonen.

 

Dit Resultaatgebied verschilt van de module Veiligheid (beschikbaarheid avond & nacht) omdat het compenseert voor ongeplande Ondersteuning en/of vaste aanwezigheid tussen 07.00 uur en 20.00 uur.

In Onderstaand schema is weergeven voor welke Inwonerprofiel dit Resultaatgebied geïndiceerd kan worden.

 

#

Intensiteit

Perceel 1

Perceel 2

Perceel 3

1

Ongepland

X

Ambulant Plus

Ambulant Plus

2

Ongepland & gemeenschappelijke ruimtes

Begeleid Wonen

X

X

3

Ongepland & (vaste) aanwezigheid sociaal beheer & gemeenschappelijke ruimtes

Beschut & Beschermd Wonen

X

X

4

Ongepland & intensieve (vaste) aanwezigheid sociaal beheer intensief & gemeenschappelijke ruimtes

Beschut & Beschermd Wonen

X

X

Tabel 3: De Ondersteuningsvorm binnen het Perceel waarvoor dit Resultaatgebied ingezet kan worden

 

Huisvestingskosten Intramuraal

Huur & inrichting plus extra verblijfskosten in geval van intramuraal

Dit Resultaatgebied geldt enkel voor de inwoner met een bestaande Indicatie Beschermd Wonen Intramuraal afgegeven uiterlijk 31 december 2022. De Inwoner betaalt geen huur en betaalt een Intramurale eigen bijdrage.

Doelstellingen

De Leidse regio streeft ernaar om aan het eind van de eerste contractperiode voor minimaal 80% van de huidige inwoneraantallen Beschermd Wonen scheiden wonen en zorg te realiseren (zie paragraaf 1.9 Bijlage 1. Beschrijvend document).

Intensiteit omschrijvingen

Intensiteit 1

“Aan” voor huidige Inwoner met een indicatie Intramuraal Wonen

Samenhang met andere Resultaatgebieden

Dit Resultaatgebied staat alleen open voor inwoners die vallen binnen Perceel 1 “Wonen met Ondersteuning”.

 

Overzichtstabel van resultaatgebieden en intensiteiten

Sociaal en Persoonlijk functioneren

Extra ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid

Extra ondersteuning bij geldzaken

Algemeen

Sociaal netwerk, zelfbeeld, gezonde ne veilige woonsituatie, passende daginvulling, emotieregulatie, stabiele financiële situatie, regie op huishouden/dagelijks leven en voldoende zelfredzaam ter voorkoming van terugval.

Algemeen

Evenwichtig dag- en nachtritme, bewustzijn psychische en mentale conditie. Middelengebruik/verslaving onder controle. In staat zichzelf te verzorgen, kan lichamelijke klachten kenbaar maken.

 

Ondersteuning om terugval te voorkomen.

Algemeen

Toereikend inkomen voor levensonderhoud, inzicht in financiële situatie. Bewustwording van noodzakelijke ondersteuning voor financiële stabiliteit.

 

Toeleiding naar de bewuste ondersteuning. Vraagt en accepteert hulp indien noodzakelijk.

Intensiteit 1 

(gemiddeld 1 uur per week)

 

Gebrekkig sociaal netwerk en/of ontbreken van daginvulling en/of niet op orde financiële administratie. Stabiele situatie, vaardigheden om aan situatie te werken en redelijk inzicht.

 

Planbare en lage frequentie van de ondersteuning gericht op monitoring.

Intensiteit 1

Niet van toepassing: Inbegrepen bij sociaal en persoonlijk functioneren

Intensiteit 1

Niet van toepassing: Inbegrepen bij sociaal en persoonlijk functioneren

Intensiteit 2 

(gemiddeld 2 uur per week)

 

Gebrekkig sociaal netwerk en/of verstoord zelfbeeld en/of huiselijke relaties en/of ontbreken van regie op uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Redelijk inzicht.

Intensiteit 2 

(gemiddeld 1,5 uur per week)

 

Forse belemmeringen door psychische, lichamelijke, verstandelijke en/of verslavingsproblemen. Er kan sprake zijn van verwaarlozing en/of geen motivatie voor behandeling.

 

Ondersteuning gericht op aanleren, stimuleren of overnemen. Vertrouwensrelatie is belangrijk.

Intensiteit 2

(gemiddeld 1,5 uur per week)

 

Ernstige problemen bij regievoering en organisatie van financiën. Vaak langdurige en onoverzichtelijke schulden bij meerdere schuldeisers.

 

Ondersteuning op het toeleiden naar schuldhulpverlening en/of tijdelijke) bewindvoering.

Intensiteit 3 

(gemiddeld 3 uur per week)

 

Sociaal onaangepast gedrag en/of verstoorde huiselijke) relaties. Ontbreken van vaardigheden voor dagelijkse activiteiten. Weinig inzicht, wel gemotiveerd. Problematiek is complex, wisselend en onplanbaar.

 

Ondersteuning gericht op coaching en aansturing.

Intensiteit 3 

(gemiddeld 3 uur per week)

 

Ernstige belemmeringen door psychische, lichamelijke, verstandelijke en/of verslavingsproblemen. Acute problematiek met gevaarlijke situaties voor cliënt en anderen. Er kan sprake zijn van verwaarlozing en/of geen motivatie voor behandeling.

 

Ondersteuning gericht op aanleren, stimuleren of overnemen. Vertrouwensrelatie is belangrijk. Samenwerking en afstemming met gespecialiseerde hulpverlening (behandeling kan nog opgestart zijn).

Intensiteit 3

(gemiddeld 3 uur per week)

 

Ernstige problemen bij regievoering en organisatie van financiën. Vaak langdurige en onoverzichtelijke schulden bij meerdere schuldeisers. Er is sprake van een crisissituatie (bijvoorbeeld een dreigende uithuisplaatsing, deurwaarders) of het onvermogen tot uitvoeren van dagelijkse bezigheden door stress.

 

Ondersteuning gericht op tijdelijk intensieve inzet voor in kaart brengen schulden en toeleiden naar passende voorziening (vrijwel altijd bewindvoering).

Intensiteit 4 

(gemiddeld 4,5 uur per week)

 

Sociaal onaangepast gedrag en/of verstoorde huiselijke) relaties. Ontbreken van vaardigheden voor dagelijkse activiteiten. Weinig inzicht, niet gemotiveerd door omstandigheden. Problematiek is complex, wisselend en onplanbaar.

 

Ondersteuning gericht op coaching en aansturing. Bij slechte periode overname van taken.

Intensiteit 5 

(gemiddeld 6 uur per week)

 

Zware problematiek (acuut), geen zingevende invulling van de dag en weinig tot geen vaardigheden rondom dagelijkse activiteiten. Nauwelijks tot geen inzicht, geen motivatie door omstandigheden en geen vaardigheden.

 

Ondersteuning gericht op aanleren, stimuleren of overname van taken, stabilisatie van de problematiek. Afstemming en samenwerking met gespecialiseerde hulpverlening.

 

Daginvulling

Veiligheid

Ongeplande zorg en wonen

Algemeen

Versterken eigenwaarde, sociale inclusie, zingeving, bieden dagstructuur, opbouwen of behoud van sociaal netwerk en/of sociale vaardigheden.

Algemeen

Het leefgebied 24 uurs oproepbaarheid of aanwezigheid is aan de orde wanneer cliënten ’s avonds/’s nachts (tussen 23.00 uur en 07.00 uur) ondersteuning van een begeleider nodig kunnen hebben.

Algemeen

Ondersteuning die wordt geboden afwijkend van geplande contactmoment overdag en eventueel ook de kosten van gezamenlijk wonen (gemeenschappelijke ruimtes) en/of de aanwezigheid van een begeleider op de woonlocatie.

Intensiteit 1

(1-2 dagdelen per week)

 

Intensiteit zal vooral een opstartintensiteit zijn. In de regels zal daarna worden doorgeschakeld naar hogere intensiteiten.

Intensiteit 1

24-uurs oproepbaarheid uitgevoerd door een ambulante begeleider die ‘s avonds en ’s nachts bereikbaar is. in uitzonderlijke situaties gaat de begeleider naar de cliënt toe.

Intensiteit 1

Cliënt beschikt vanwege psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblematiek nog niet over voldoende vaardigheden om volledig zelfstandig te wonen.

Intensiteit 2

(3-4 dagdelen per week)

Intensiteit 2

Naast 24-uurs oproepbaarheid is er een gedeelte van de week (vaak in het weekend) een slapende wacht op de locatie aanwezig. De slaapwacht is in de directe nabijheid beschikbaar gedurende twee á drie dagen per week tussen 23.00 uur en 07.00 uur.

Intensiteit 2

Cliënt beschikt vanwege psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblematiek nog niet over voldoende vaardigheden om volledig zelfstandig te wonen.

 

Er is sprake van geclusterd wonen van meerdere cliënten. Er is geen sprake van noodzaak tot (structurele) vaste aanwezigheid van begeleiders overdag op de groep. Cliënt heeft (in de meeste gevallen) de mogelijkheid om gebruik te maken van gemeenschappelijke ruimtes.

Intensiteit 3

(5-6 dagdelen per week)

Intensiteit 3

Er is sprake van noodzaak tot 24-uurs aanwezigheid op alle dagen van de week (locatiegebonden slaapwacht). De slaapwacht is in directe nabijheid beschikbaar gedurende zeven dagen per week tijdens de gehele periode van 23.00 uur tot 07.00 uur. De cliënt kan zelf in de nacht de hulpvraag niet altijd stellen en/of er is dan geen uitstelbare hulpvraag.

Intensiteit 3

Cliënt beschikt vanwege psychische, verstandelijke en/of verslavingsproblematiek nog niet over voldoende vaardigheden om volledig zelfstandig te wonen.

 

Er is sprake van geclusterd wonen van meerdere cliënten. Er is geen sprake van noodzaak tot (structurele) vaste aanwezigheid van begeleiders overdag op de groep. Cliënt heeft (in de meeste gevallen) de mogelijkheid om gebruik te maken van gemeenschappelijke ruimtes.

 

Cliënt heeft mogelijk nog ondersteuning nodig bij het zorgen voor maaltijden en servicegerelateerde zaken in en om de woning. Er is sprake van vaste aanwezigheid van begeleiders overdag op bepaalde vaste momenten van de dag op de groep.

Intensiteit 4

(7-8 dagdelen per week)

Intensiteit 4

Locatiegebonden 24-uurs aanwezigheid van een wakende begeleider. De frequentie waarmee de inzet van de 24-uurs aanwezigheid nodig is voor een individuele cliënt ligt gemiddeld hoger ten opzichte van intensiteit 3. De locatie waar de cliënt met deze intensiteit wordt geïndiceerd beschikt over een gezamenlijke voordeur. De begeleider heeft zicht op deze voordeur en regisseert wie er binnen komen.

Intensiteit 4

De cliënt heeft bescherming nodig tegen zichzelf of zijn omgeving of zorgt voor overlast. De cliënt heeft (mogelijk) ondersteuning nodig bij het zorgen voor een schoon en leefbaar huis. Er is sprake van de noodzaak tot semipermanente vaste aanwezigheid van begeleiders overdag op de groep.

Intensiteit 5

(9-10 dagdelen per week)

 

Dit betreft uitzonderingen, meestal zal 8 dagdelen het maximum per week zijn.

Perceel

Ondersteuningsvormen

Kenmerken

Resultaatgebieden in arrangement

  • 1.

    Wonen met ondersteuning

Begeleid wonen geclusterd

  • Cliënt woont in geclusterde woonvoorziening (op termijn) op basis van scheiden wonen en zorg.

  • Er is sprake van substantiële gemeenschappelijke ruimtes.

  • Naast op gezette tijden ondersteuning ook noodzaak tot ongepland.

  • 24-uurs oproepbaarheid in avond en nacht.

  • Resultaatgebieden ondersteuning

Aangevuld met

  • Resultaatgebied Veiligheid (intensiteit 1)

  • Resultaatgebied Sociaal beheer  (intensiteit 2)

Bij bestaande Beschermd wonen-cliënten voorlopig nog huisvestingskosten intramuraal.

Beschut wonen

  • Cliënt woont in geclusterde woonvoorziening (op termijn) op basis van scheiden wonen en zorg.

  • Er is sprake van substantiële gemeenschappelijke ruimtes.

  • Naast op gezette tijden ondersteuning ook noodzaak tot ongepland.

  • 24-uurs oproepbaarheid en/of gedeeltelijke 24-uurs aanwezigheid in avond en nacht.

  • Er is sprake van een mate van vaste aanwezigheid op de groep overdag.

  • Resultaatgebieden ondersteuning

Aangevuld met

  • Resultaatgebied Veiligheid (intensiteit 1 of 2)

  • Resultaatgebied Sociaal beheer  (intensiteit 3)

Bij bestaande Beschermd wonen-cliënten voorlopig nog huisvestingskosten intramuraal.

Beschermd wonen

  • Cliënt woont in geclusterde woonvoorziening (op termijn) op basis van scheiden wonen en zorg.

  • Naast op gezette tijden ondersteuning ook noodzaak tot ongepland.

  • Er is sprake van gemeenschappelijke ruimtes.

  • 24-uurs aanwezigheid in avond en nacht.

  • Er is sprake van intensieve mate van vaste aanwezigheid op de groep overdag.

  • Resultaatgebieden ondersteuning

Aangevuld met

  • Resultaatgebied Veiligheid (intensiteit 3 of 4)

  • Resultaatgebied Sociaal beheer  (intensiteit (3 of) 4)

Bij bestaande Beschermd wonen-cliënten voorlopig nog huisvestingskosten intramuraal.

  • 2.

    Ambulant GGZ

Ambulant

  • Cliënt woont in wijk.

  • Cliënt ontvangt op gezette tijden ondersteuning.

  • Resultaatgebieden ondersteuning

Ambulant Plus

  • Cliënt woont (gespikkeld) in wijk.

  • Naast op gezette tijden ondersteuning ook structurele noodzaak tot ongepland overdag.

  • 24-uurs oproepbaarheid in avond en nacht.

  • Resultaatgebieden ondersteuning

Aangevuld met

  • Resultaatgebied Veiligheid (intensiteit 1)

  • Resultaatgebied Sociaal beheer  (intensiteit 1)

  • 3.

    Ambulant VG/LG/NAH

Ambulant

  • Cliënt woont in wijk.

  • Cliënt ontvangt op gezette tijden ondersteuning.

  • Resultaatgebieden ondersteuning

Ambulant Plus

  • Cliënt woont in wijk.

  • Naast op gezette tijden ondersteuning ook structurele noodzaak tot ongepland overdag.

  • 24-uurs oproepbaarheid in avond en nacht.

  • Resultaatgebieden ondersteuning

Aangevuld met

  • Resultaatgebied Veiligheid (intensiteit 1)

  • Resultaatgebied Sociaal beheer  (intensiteit 1)

 

Bijlage 5. Lijfgebonden ondersteuning

 

Inleiding

Persoonlijke verzorging valt onder de Zorgverzekeringswet, geregeld door de zorgverzekeraars. De wijkverpleegkundige bepaalt de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard inhoud en omvang. Naast persoonlijke verzorging via de Zorgverzekeringswet wordt een deel van de persoonlijke verzorging geregeld via de Wmo 2015.

 

In de beleidsregel Verpleging en verzorging van het ministerie wordt persoonlijke verzorging als volgt omschreven: “Verpleging en verzorging omvat zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg: verband houdt met de behoefte aan de geneeskundige zorg of een hoog risico daarop .”

Door te verwijzen naar ‘zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden’ valt het gehele beroepsarsenaal van de verpleegkundigen onder de Zorgverzekeringswet; niet alleen de verpleegkundige handelingen (zorgverlening en verzorging), maar ook het coördineren, signaleren, coachen en preventie . De toevoeging ‘of een hoog risico daarop’ is de basis voor inzet van enkel persoonlijke verzorging, zoals hulp bij het opstaan of wassen. Bijvoorbeeld bij mensen op een hoge leeftijd die nog geen directe behoefte hebben aan geneeskundige zorg, maar wel een hoog risico hebben hieraan behoefte te krijgen. De wijkverpleegkundige heeft nadrukkelijk de ruimte om, op basis van de professionele afweging, persoonlijke verzorging te bieden in een situatie waar nog geen sprake is van dominante medische problematiek.

 

Bepaling Zorgverzekeringswet en Wmo

Voor iedere inwoner welke in het kader van de voormalige AWBZ persoonlijke verzorging ontvingen is op basis van de eerste grondslag bepaald onder welke regeling zij aanspraak kunnen maken op persoonlijke verzorging.

 

Zorgverzekeringswet

Wmo 2015

Psycho-geriatrisch problematiek

Psychiatrische aandoening

Lichamelijke beperking

Verstandelijke handicap

Somatische aandoening

Zintuiglijke handicap

 

De verzorging zoals die via de AWBZ werd verleend, kan ook samenhang hebben met de behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Deze ondersteuning is een taak via de Wmo 2015. De Wmo 2015 regelt namelijk de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van inwoners die er niet op eigen kracht of met hulp van hun sociale netwerk in slagen zelfredzaam te zijn of te participeren in de samenleving.

De omschrijving van zelfredzaamheid omvat twee elementen:

  • 1.

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

  • 2.

    het voeren van een gestructureerd huishouden.

De persoonlijke verzorging valt binnen deze begripsbepalingen. Iemand die als gevolg van beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hierbij hulp nodig hebben.

Voor zelfredzaamheid van inwoners zijn de volgende ADL-verrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen ontspanning en sociaal contact.

 

De beoordeling of er sprake is van verzorging via de Zorgverzekeringswet of dat er vanuit de Wmo ondersteuning op dit vlak moet worden geboden, ligt dus eerst bij het oordeel van de wijkverpleegkundige en is afhankelijk van de geneeskundige zorg of het risico daarop. Het is niet zo dat er via de Wmo enkel ‘gestimuleerd wordt’ tot het verzorgen en er alleen sprake is ‘handen-op-de-rug-zorg’. Er kan ook daadwerkelijk lijfgebonden zorg worden geleverd.

 

Beoordeling door wijkverpleegkundige

Indien een inwoner zich bij het loket Zorg, Werk en Inkomen/Sociaal team Zoeterwoude meldt met een vraag voor persoonlijke verzorging zal eerst moeten worden gekeken of deze inwoner niet voorliggend gebruik kan maken van de persoonlijke verzorging binnen de Zorgverzekeringswet. Dit zal beoordeeld moeten worden door een wijkverpleegkundige.

 

De wijkverpleegkundige bepaalt, indien er sprake is van geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard en omvang via de Zvw. Indien de wijkverpleegkundige constateert dat er geen sprake is van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw dan wel dat de zorgverzekeraar negatief beslist op het verstrekken van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw, zal een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo verstrekt moeten worden.

 

Onderscheid begeleiding individueel en lijfgebonden ondersteuning

Het kan binnen de Wmo gaan om twee “soorten van persoonlijke verzorging”:

  • 1.

    De behoefte aan ondersteuning vanuit de Wmo op het gebied van verzorging bestaat alleen uit “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging

    In deze situatie is een inwoner (fysiek) in staat zelf de handelingen uit te voeren, maar heeft begeleiding nodig om tot deze handelingen te komen. Er is in deze situaties geen sprake van lijfgebonden zorg (incidentele basis uitgezonderd, bijvoorbeeld vanwege het aanleren van deze taken). Deze vorm van ondersteuning krijgt in de Wmo niet de titel verzorging, maar valt onder individuele begeleiding basis.

    Op basis van het advies/oordeel van de wijkverpleegkundige kan de omvang (intensiteit) van de Wmo-ondersteuning wordt vastgesteld. Indien een inwoner zowel individuele begeleiding voor andere doelen als voor “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging individuele begeleiding krijgt dan bepaalt de totale som van de benodigde uren van de verschillende onderdelen, in welke intensiteit de begeleiding wordt ingezet.

  • 2.

    Er is geen sprake van geneeskundige zorg of een risico daarop, maar wel van een noodzaak tot het leveren van lijfgebonden zorg.

    Als er geen geneeskundige zorg of een groot risico daarop aanwezig is, maar er zijn wel beperkingen bij het uitvoeren van de ADL-verrichtingen zal ondersteuning moeten worden ingezet via de Wmo 2015.

    Het is van belang dat de wijkverpleegkundige die bij de bepaling dat het geen Zvw-zorg kan zijn, wel een advies kan geven over de behoefte en benodigde omvang van de Wmo-ondersteuning. Het gaat hierbij om uitzonderingen en (vooralsnog) hele kleine aantallen. Deze verzorging past niet of minder goed binnen de individuele begeleiding.

Omvang zorg

Bij het bepalen van de omvang van de noodzakelijke zorg zal door de wijkverpleegkundige gebruik gemaakt worden van de normtijden zoals van toepassing bij de Zorgverzekeringswet.